nummer: R-19/3109/GA
betreft: [Klager] datum: 4 november 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van het Justitieel Complex Zaanstad, gericht tegen een uitspraak van 21 november 2018 van de beklagcommissie bij het Justitieel Complex Zaanstad, gegeven op een klacht van [klager], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 6 september 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager gehoord. Voorts is […], plaatsvervangend directeur van het Justitieel Complex Zaanstad, gehoord. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het afwijzen van klagers verzoek tot plaatsing in het plusprogramma (ZS-JG-2018-339 en ZS-JG-2018-609). De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van € 60,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft pas ter zitting van de beklagcommissie nieuwe informatie over zijn positie in het strafproces gegeven. Hij heeft gezegd onschuldig te zijn. De beklagcommissie heeft op basis van deze nieuwe informatie een beslissing genomen. De training ‘Kies voor Verandering’ (KVV) is een startpunt voor het opstellen van een re-integratieplan. In de KVV-training komen punten naar voren waaraan de gedetineerde gaat werken voor zijn re-integratie. Hoewel klager eerder een KVV heeft gedaan, heeft dat kennelijk niet geholpen. Hij heeft daarna een strafbaar feit gepleegd. Als een gedetineerde meewerkt aan de KVV-training, betekent dat niet dat hij schuld aan het strafbare feit bekent. Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – kort en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. De directie wekt de indruk dat klager niet aan zijn re-integratie wil werken. Onder re-integratie valt ook het volgen van onderwijs. Klager heeft veel opleidingen en cursussen gevolgd en afgerond. De directeur schuift dat gemakkelijk terzijde. Klager heeft alleen de KVV-training niet nogmaals gedaan. Hij heeft deze immers al eens gehaald en hij heeft daarvoor een certificaat ontvangen en overhandigd aan de directie. De directie stelt dat aan het certificaat een houdbaarheidsdatum zit, maar deze houdbaarheidsdatum blijkt nergens uit. Klager zegt dat hij onschuldig is. Hij is in eerste aanleg veroordeeld, maar hij heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Klager kan om die reden geen KVV-training volgen, omdat dat gelijkstaat aan bekennen van het strafbare feit. Klager ziet niet in dat hij zou moeten kiezen voor verandering, als hij geen strafbaar feit heeft gepleegd. Het klopt dat hij is gepromoveerd en daarna is gedegradeerd. Hij is niet gedegradeerd, omdat hij geen medewerking heeft verleend aan de KVV-training.
3. De beoordeling
De directeur stelt als eis dat klager, om in aanmerking te komen voor promotie naar het plusprogramma, dient mee te werken aan een KVV-training, omdat hij, nadat hij eerder de KVV-training met succes had afgerond, wederom een strafbaar feit heeft gepleegd. Daarnaast is in het ‘Besluit tot afwijzing verzoek plaatsing in plusprogramma’ van 20 juli 2018 opgenomen dat klager tweemaal een sanctie opgelegd heeft gekregen, respectievelijk op 21 maart 2018 en op 30 maart 2018. Klager heeft kenbaar gemaakt dat hij niet wenst mee te werken aan de KVV-training, omdat hij deze eerder heeft gehaald en omdat uit het meewerken aan de training zou kunnen worden uitgelegd dat hij het strafbare feit bekent. De directeur had onder deze omstandigheden bij de beslissing klager niet te promoveren duidelijk moeten motiveren waarom klager volgens hem wél nogmaals de KVV-training moet volgen. Uit de enkele weigering van een gedetineerde antwoord te geven op vragen uit de KVV kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat deze gedetineerde niet wil meewerken aan zijn re-integratie. Het enkele argument dat klager wederom een strafbaar feit heeft gepleegd en daarom opnieuw de KVV-training moet volgen, is onvoldoende motivering, zeker omdat klager betwist dat hij opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. Zoals de beroepscommissie onder meer in de uitspraken RSJ 15/1240/GA en 15/1384/GA, 20 juli 2015 heeft bepaald, zal de directeur bij zijn beslissing rekening dienen te houden met de positie van de gedetineerde als verdachte in zijn strafproces. Ten slotte kan aan klager worden tegengeworpen dat hem disciplinaire straffen zijn opgelegd. Dit zijn evenwel disciplinaire straffen van maart 2018, terwijl het besluit klager niet te promoveren van juli 2018 is. Om deze straffen niettemin in de beoordeling te kunnen meenemen, had de directeur moeten uitleggen waarom deze nog steeds van belang werden geacht. Dit is echter niet gebeurd in het afwijzingsbesluit.
Gelet op het voorgaande heeft de directeur onvoldoende gemotiveerd waarom klager niet in aanmerking komt voor het plusprogramma. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met verbetering van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. R.H. Koning en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 4 november 2019.
secretaris voorzitter