Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3103/GA, 05 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3103/GA

betreft: [klager]                                               datum: 5 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.S.W. Boorsma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 6 maart 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij het Justitieel Complex Zaanstad, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. J.S.W. Boorsma om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens fysiek geweld jegens een medegedetineerde (ZS-JH-2019-93). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager was die desbetreffende dag niet in de stemming om een medegedetineerde een ‘goedemorgen’ te wensen en liep vervolgens richting zijn cel. Klager stelt dat de medegedetineerde achter hem aanliep en dat de medegedetineerde met zijn hoofd tegen het hoofd van klager aanduwde en vervolgens heeft de medegedetineerde klager een duw gegeven. Klager stelt dat de medegedetineerde vervolgens uithaalde en klager een vuistslag richting zijn hoofd maakte. Klager stelt dat hij zich enkel tegen de medegedetineerde heeft verdedigd. Vervolgens zou een andere medegedetineerde tussen hen beide in zijn gekomen en daarna heeft een PIW-er klager bij de arm gegrepen. Klager betwist dat hij heeft tegengewerkt en stelt dat hij op een normale manier naar zijn cel is teruggelopen. Volgens klager kunnen de camerabeelden, die al namens hem zijn opgevraagd, zijn stellingen bevestigen. Klager wenst te worden gehoord om op deze wijze zijn standpunt kenbaar te kunnen maken.
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager voert in beroep aan dat klager niet degene is geweest die de confrontatie is aangegaan, maar dat de medegedetineerde de aanstichter is geweest. Naar aanleiding van klagers beroep heeft de directeur nogmaals de camerabeelden bekeken. Uit de camerabeelden is duidelijk op te maken dat klager de confrontatie is begonnen. Op de beelden is te zien dat klager met zijn hoofd tegen de medegedetineerde gaat staan en hierbij een duwende houding aanneemt. De medegedetineerde duwt klager hierop van zich af, waarop klager achter de medegedetineerde aanloopt en wederom hoofd aan hoofd gaat staan met de medegedetineerde. Hierop geeft de medegedetineerde nogmaals aan hier niet van gediend te zijn, waarop klager uithaalt naar de medegedetineerde. Vervolgens haalt ook de medegedetineerde uit naar klager. Uit de beelden is duidelijk op te maken dat klager de confrontatie heeft veroorzaakt. De camerabeelden zijn zowel door een teamleider als door hem bekeken. Uit de camerabeelden kan worden geconcludeerd dat de gang van zaken anders is geweest dan door klager wordt gesteld. Nu de beklagrechter heeft geoordeeld dat de door de directie verstrekte informatie een voldoende eenduidig en helder beeld geeft van het voorval, acht de directeur het dan ook niet meer noodzakelijk dat de camerabeelden verstrekt worden. De beelden zijn immers reeds bekeken en zijn meegewogen in de afweging van de oplegging van de straf.

3.         De beoordeling

Door en namens klager is verzocht om de camerabeelden van het incident op te vragen en te bekijken nu deze klagers stellingen kunnen bevestigen. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu de directeur (wederom) een duidelijke beschrijving van wat er op de camerabeelden te zien is, heeft gegeven en de beroepscommissie onvoldoende aanleiding ziet om aan de beschrijving van de directeur te twijfelen. Namens klager heeft zijn raadsman verzocht klager in de gelegenheid te stellen zijn beroepschrift nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu enige onderbouwing daarvoor ontbreekt en zij zich voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen. Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De beroepscommissie volgt klagers lezing over het voorval niet, nu deze wordt weersproken door de directeur en diens beschrijving van hetgeen te zien is op de camerabeelden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D. van der Sluis, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. Ferenczy, secretaris, op 5 november 2019.             

secretaris        voorzitter

 

Naar boven