Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4725/GB, 04 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:04-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:    R-19/4725/GB

Betreft:       […]                                                                               datum: 4 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 9 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de locatie De Schie te Rotterdam of de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel afgewezen.

2. De feiten

Klager is sinds 5 december 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de p.i. Leeuwarden.

3. De standpunten

3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klagers verzoek is afgewezen in verband met de lange wachtlijsten. Zijn vrouw heeft inmiddels een baan als verpleegkundige en kan daardoor niet meer met hun kinderen op bezoek komen. De retourafstand is meer dan 500 kilometer. Klager heeft zijn kinderen van drie en acht jaar (d.d. 11 september 2019) al drie maanden niet gezien. Daarvoor kwamen ze wekelijks op bezoek. Zijn zoon van drie begrijpt het niet. Zijn zoon van acht heeft het er moeilijk mee en zijn gedrag verandert. Klagers voorkeuren dichterbij Rotterdam zijn de p.i. Dordrecht, de p.i. Nieuwegein en de p.i. Lelystad.

3.2 Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft in april 2019, bij de plaatsing in een gevangenis vanuit het huis van bewaring (h.v.b.), zijn voorkeur uitgesproken voor een inrichting in de buurt van Groningen. Hij is toen in de p.i. Leeuwarden geplaatst. Daartegen is hij niet in bezwaar gegaan. Uit zijn bezoekerslijst blijkt dat hij bezoek krijgt van zijn familie. Klager heeft aangegeven dat hij zich na detentie in Rotterdam wil vestigen, maar dat heeft hij niet schriftelijk onderbouwd.

4. De beoordeling

4.1. Klager verzoekt om overplaatsing naar een gevangenis in de regio Rotterdam, zodat hij gemakkelijker en/of vaker bezoek kan ontvangen van zijn vrouw en kinderen.

4.2. Ingevolge artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, worden gedetineerden die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf, in een gevangenis in het arrondissement van vestiging geplaatst tenzij een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw zich daartegen verzet.

4.3 Volgens de gegevens op klagers registratiekaart eindigt zijn detentie op 28 januari 2020. Op de registratiekaart staat geen vestigingsadres. In het selectieadvies staat echter wel een verlofadres in Rotterdam, kennelijk het adres van zijn vrouw en kinderen. De beroepscommissie vindt daarmee voldoende aannemelijk dat klager in Rotterdam zal (kunnen) resocialiseren. Met het oog daarop is artikel 25, zevende lid, van de Regeling in het leven geroepen. Daarnaast blijkt uit de door de Minister overgelegde bezoekerslijsten dat klager na 30 juni 2019 geen bezoek meer heeft gehad van zijn kinderen, terwijl die keer daarvoor op 9 juni 2019 was. Dat ondersteunt klagers overigens onweersproken stelling dat hij sindsdien (door het nieuwe werk van zijn vrouw) geen bezoek meer van hen kan ontvangen, terwijl hij hen daarvoor wel regelmatig ontving. Dit alles bijeengenomen vormt een reëel belang voor klagers overplaatsing.

4.4 Gelet op het voorgaande en nu de Minister – anders dan het argument dat er een lange wachtlijst voor de regio Rijnmond is – niets heeft aangevoerd wat zich zou kunnen verzetten tegen klagers overplaatsing naar de regio Rotterdam (noch naar een van de andere inrichtingen die klager in beroep heeft genoemd), moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het gegeven dat klager destijds bij zijn plaatsing naar de p.i. Leeuwarden geen bezwaar daartegen heeft ingediend, maakt het voorgaande – bij deze kennelijk gewijzigde omstandigheden –  niet anders.

4.5 De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de Minister opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu klager destijds zelf heeft verzocht om plaatsing in een gevangenis in het Noorden van het land.

5. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 4 november 2019.

 

                     secretaris                                                        voorzitter

Naar boven