Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4809/GB, 28 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:28-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4809/GB

Betreft:            […]      datum: 28 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van   […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 18 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers bezwaar tegen de oproep zich op 4 november 2019 te melden in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) te Scheveningen ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Op 30 augustus 2019 is klager opgeroepen zich op 4 november 2019 te melden in het JCvSZ voor het ondergaan van 1789 gevangenisstraf. Op 5 september 2019 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend, dat op 18 september 2019 ongegrond is verklaard.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft ‘s nachts veel last van zenuwpijn, waardoor hij slecht slaapt. Overdag is hij daardoor zeer beperkt tijdens het bewegen. Zijn vrouw staat hem bij en is daardoor erg belangrijk voor zijn dagelijks functioneren. Klagers medicijnen werken vaak niet. Zijn vrouw plakt vijf keer per dag stickers op zijn rug van een apparaat dat stofjes aan moet maken tegen de pijn. Hij is blij dat de behandelingen bij het revalidatiecentrum zijn gestart, zodat zijn conditie verbetert en hij kan leren om uit bed te komen, op te staan, etc. Klager wordt in het ziekenhuis behandeld, omdat zijn darmen niet goed functioneren. Hij heeft recent nog in het ziekenhuis gelegen vanwege een bacterie in zijn luchtwegen. Soms zakt zijn bloeddruk ineens weg, waardoor hij valt. De neuroloog doet daar onderzoek naar. Klager ondervindt stress door de meldoproep. Het is van belang dat hij zijn revalidatietraject kan blijven volgen. Klager is in Italië vrijgelaten in verband met zijn medische situatie. Die is sindsdien alleen maar verslechterd. Er zit meer dan twee jaar tussen de vrijlating en de meldoproep. Het uitzitten van de straf lijkt daarom niet opportuun. Klager is bij aankomst in Nederland niet aangehouden, dus mocht hij erop vertrouwen dat de zaak afgehandeld was. In artikel 2:15 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) is niet voor niets bepaald dat de rechterlijke uitspraak zo snel mogelijk ten uitvoer gelegd moet worden. Dat staat haaks op het verloop in klagers zaak. De medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) acht klager alleen detentiegeschikt in het JCvSZ. Klagers ziektes zijn ernstig en progressief. Het is onwenselijk om hem tweeëneenhalf jaar een bed in het JCvSZ bezet te laten houden. Bovendien is het medisch advies tot stand gekomen op basis van stukken, zonder daadwerkelijk medisch onderzoek door een arts. De onderliggende stukken zijn meer dan zes maanden oud. Gelet op de verergering van klagers ziektebeeld, is het advies onvoldoende actueel. Er is feitelijk sprake van detentieongeschiktheid (vgl. RSJ 24 december 2018, R-18/2421/GB).

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op 28 januari 2019 is klager voor het eerst opgeroepen zich te melden. Naar aanleiding van klagers bezwaar is toen de medisch adviseur van de afdeling IMA gevraagd te adviseren over klagers detentiegeschiktheid. Dat onderzoek is vervallen op het moment dat het vonnis werd ingetrokken, omdat aan klagers gratieverzoek opschortende werking was verleend. Op 28 juni 2019 is het gratieverzoek afgewezen. Op 30 juli 2019 is klager opnieuw opgeroepen zich te melden. Hiertegen heeft hij bezwaar ingediend, waarna de medisch adviseur van de afdeling IMA is gevraagd te adviseren over klagers detentiegeschiktheid. De medisch adviseur heeft op 30 augustus 2019 laten weten dat hij klager detentiegeschikt acht. De intensieve zorg en controles kunnen vanuit detentie plaatsvinden. De rechter heeft aan klager een gevangenisstraf opgelegd en deze moet ten uitvoer worden gelegd. Het is niet aan de Minister om de totstandkoming van een medisch advies te beoordelen. Het is evenmin aan de Minister om te bepalen of klager al dan niet een bed tweeëneenhalf jaar bezet houdt. Klager is sinds 5 februari 2015 bekend met de opgelegde gevangenisstraf. Zijn (huidige) gratieverzoek heeft geen opschortende werking.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft bezwaar ingediend tegen de meldoproep, omdat hij meent detentieongeschikt te zijn en omdat hij erop zou mogen vertrouwen dat zijn straf niet meer ten uitvoer wordt gelegd.

4.2.      De medisch adviseur stelt dat klager wel detentiegeschikt is. In beroep voert klagers raadsman aan dat het medisch advies onvoldoende is onderbouwd, omdat het slechts gebaseerd is op stukken in plaats van op daadwerkelijk medisch onderzoek door een arts.

4.3.      De beroepscommissie stelt voorop dat in een procedure als deze niet kan worden ingegaan op de medische juistheid van het advies van de medisch adviseur. De beroepscommissie oordeelt slechts over de redelijkheid en billijkheid van de bestreden beslissing. Wanneer daarin wordt verwezen naar een advies van de medisch adviseur, dient te worden beoordeeld of dit advies, gelet op de inhoud en de onderbouwing daarvan, de medische conclusie in de bestreden beslissing kan dragen.

4.4.      Uit het medisch advies d.d. 22 mei 2019, dat de basis vormt voor het onder 3.2. genoemde advies van 30 augustus 2019, blijkt dat dit advies is gebaseerd op informatie van de huisarts, meerdere neurologen, een internist, een vaatchirurg, een diëtist en de betrokken maatschappelijk werker. Vervolgens concludeert de medisch adviseur dat klager detentiegeschikt is, mits hij in het JCvSZ wordt geplaatst. In de onderbouwing van het advies noemt de medisch adviseur klagers Diabetes Mellitus (DM), overgewicht, hart- en vaatlijden, progressieve zenuw-spierziekte, toenemende invaliditeit en beperkte mobiliteit. De voor de hiervoor beschreven problematiek benodigde zorg kan volgens de medisch adviseur evenwel binnen detentie geleverd worden.

4.5.      Niet is gebleken dat de Minister zijn conclusie dat klager detentiegeschikt is en zijn straf kan ondergaan niet heeft kunnen baseren op het medisch advies, gelet op de inhoud en onderbouwing als onder 4.4. is weergegeven. Hoewel uit het beroepschrift blijkt dat inderdaad sprake is van ernstige medische problematiek, is namens klager niets aangevoerd dat aan het medisch advies kan afdoen. Zo heeft de raadsman ten behoeve van zijn stelling dat de onderliggende stukken verouderd zouden zijn, geen recenter medisch stuk overgelegd dat deze stelling concreet zou kunnen onderbouwen.

4.6.      Klagers beroep dat hij erop mocht vertrouwen dat de opgelegde straf niet meer ten uitvoer gelegd zou worden kan in deze procedure niet worden beoordeeld. De veroordeling is onherroepelijk en het eerdere gratieverzoek is afgewezen.

4.7.      Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Dat betekent dat klager zich op 4 november 2019 moet melden in het JCvSZ.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 28 oktober 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven