Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4517/GV, 23 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:23-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/4517/GV

betreft: [klaagster]       datum: 23 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.J.M. Jansen, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 15 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster en haar raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft aan klaagster strafonderbreking verleend in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling).

2.         De standpunten

Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.

Klaagster verzet zich in het bijzonder tegen de aan de verleende strafonderbreking verbonden voorwaarde dat zij niet naar Nederland mag terugkeren. Dat vormt een disproportionele inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. Klaagster is een jongvolwassen adolescente die niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Aangezien haar ouders en familieleden in Italië wonen, wenst zij zich daar na afloop van haar detentieperiode te vestigen. Ook in Nederland heeft klaagster familie wonen en onderhoudt zij een affectieve relatie. Bovendien heeft zij niet zelf om strafonderbreking verzocht. Het is onbekend wie een dergelijke verzoek heeft ingediend, wat de onderbouwing daarvan is geweest en hoe de gestelde voorwaarde tot stand is gekomen. Klaagster verzoekt in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader schriftelijk en/of mondeling toe te lichten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klaagster is een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) op 8 augustus 2019 bericht dat klaagsters vertrek mogelijk gerealiseerd kan worden. Ook de vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Peel heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van strafonderbreking. Het derde en vierde lid van artikel 40a van de Regeling bepalen dat de strafonderbreking ingaat op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten en dat daaraan de voorwaarde wordt verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Vanwege klaagsters verblijfstatus kan strafonderbreking worden verleend. Hetgeen namens klaagster is aangevoerd, is niet onderbouwd en vormt geen weigeringsgrond als bedoeld in de toelichting op artikel 40a van de Regeling. De vrijhedencommissie en het multidisciplinair overleg hebben positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van strafonderbreking, omdat klaagster voldoet aan de voorwaarden daaromtrent en vanwege haar positieve gedrag in de inrichting.

3.         De beoordeling

Door en namens klaagster wordt verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep mondeling nader toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen. Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van 180 dagen met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal. De einddatum van haar detentie valt, behoudens de mogelijkheid van strafonderbreking zoals bedoeld in artikel 40a van de Regeling, op of omstreeks 2 december 2019. De eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking was 3 september 2019. Klaagster behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. De strafonderbreking gaat in op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert, op straffe van het hervatten van de tenuitvoerlegging van de straf. Artikel 40a van de Regeling vereist niet een verzoek van de gedetineerde. In de toelichting op deze bepaling staat dat de DT&V de Minister met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheid tot strafonderbreking informeert en adviseert. Deze dienst treft alle maatregelen die het vertrek van de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf mogelijk maken. Wanneer de DT&V adviseert een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf strafonderbreking te verlenen, beoordeelt de DJI of er redenen zijn die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Gedacht moet bijvoorbeeld worden aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict. Ook kunnen lopende onderzoeken van politie en justitie aan het verlenen van strafonderbreking in de weg staan. Klaagster – zo begrijpt de beroepscommissie – verzet zich in het bijzonder tegen de voorwaarde waaronder de strafonderbreking is verleend. Indien aan een gedetineerde die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft strafonderbreking wordt verleend, wordt aan die strafonderbreking van rechtswege de voorwaarde verbonden dat de gedetineerde niet naar Nederland zal terugkeren. Het verbinden van deze voorwaarde aan een strafonderbreking is daarom geen beslissing van de Minister waartegen beroep openstaat. Namens klaagster is niet, althans onvoldoende, onderbouwd welke feiten en omstandigheden zich in haar geval tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. De beslissing van de Minister kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 23 oktober 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven