Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4494/GB, 14 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:14-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/4494/GB

Betreft:            [klager]                                                           datum: 14 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. Sandrk, namens   […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 13 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),   en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.   Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad te plaatsen ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager verbleef sinds 18 november 2018 in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de p.i. Lelystad. Bij besluit van 28 mei 2019 is klagers verblijf in de b.b.i. beëindigd en is klager geselecteerd voor de gevangenis van de p.i. Lelystad. Op 6 september 2019 is hij in vrijheid gesteld.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Het zou opeens bijzonder toevallig zijn dat klager en de bewoonster van het verlofadres het hebben bijgelegd. Waarom dit zo toevallig is, blijkt nergens uit. Het is simpelweg goed mogelijk dat mensen het met elkaar bij kunnen leggen. Voorts is niet gereageerd op het standpunt dat de inrichting niets heeft gedaan met het e-mailverkeer van de bewoonster. Navraag bij de bewoonster had voor opheldering kunnen zorgen. De beslissing is derhalve onbegrijpelijk. Klager wenst te worden gecompenseerd voor de misgelopen dagen in de b.b.i.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager heeft van 16 tot en met 18 mei 2019 regimair verlof genoten. Op 20 mei 2019 heeft de reclassering aan de inrichting laten weten dat klager niet meer welkom is op het verlofadres. Op 21 mei 2019 heeft de bewoonster van het verlofadres dit bevestigd. Op 23 mei 2019 is ook aan klager medegedeeld dat hij niet meer welkom is op het verlofadres, waarop hij te kennen gaf dat hij weer welkom is bij de bewoonster, hetgeen de bewoonster per e-mail aan de inrichting bevestigde. Voornoemde gang van zaken wekte argwaan, waarna een telefoongesprek tussen klager en de bewoonster is afgeluisterd. In dit telefoongesprek verzekerde klager de bewoonster niet bij haar te zullen verblijven, maar zei hij dat hij slechts een adres nodig had om met verlof te kunnen. Om zijn voornemen tot fraude kracht bij te zetten, gaf hij aan zonder enkelband, en dus zonder locatiecontrole, op verlof te mogen. Hieruit blijkt dat klager niet om kan gaan met de vrijheden die horen bij een verblijf in de b.b.i.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager is op 6 september 2019 in vrijheid gesteld. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk in zijn beroep moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

4.2.      Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd.

4.3.      De beroepscommissie stelt op basis van het dossier vast dat de bewoonster van het verlofadres van klager na het regimaire verlof in het weekend van 16 tot en met 18 mei 2019 te kennen heeft gegeven dat klager niet meer welkom was. Nadat klager hierover was geïnformeerd, gaf de bewoonster per e-mail aan dat klager zijn verloven toch weer bij haar door mocht brengen. De directeur vond deze gang van zaken opmerkelijk en heeft vervolgens besloten tot het afluisteren van een gesprek tussen klager en de bewoonster. In dit gesprek gaf klager aan het adres enkel nodig hebben om op verlof te mogen en verzekerde hij haar niet bij haar te zullen verblijven. Daarbij gaf hij te kennen geen enkelband te dragen en dat zijn handelen niet gemonitord zou worden door middel van elektronisch toezicht. Voornoemde feiten en omstandigheden rechtvaardigen de beslissing om klagers verblijf in de b.b.i. te beëindigen en hem terug te plaatsen in een gesloten setting. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 14 oktober 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven