Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4463/GB, 21 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:21-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/4463/GB

Betreft:            [klager]                                                           datum: 21 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F. Pool, namens   […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 13 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.   Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van een penitentiaire inrichting (p.i.) in de regio Rotterdam afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 1 juni 2019 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep - samengevat - als volgt toegelicht.

De plaatsing van klager in het JC Zaanstad is gelet op het bepaalde in artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) onjuist, nu Zaanstad niet tot het arrondissement Midden-Nederland behoort. Bovendien lijkt het artikel ruimte te laten voor een belangenafweging. Klagers veiligheid is in het geding, nu hij ’s nachts met een mes is aangevallen door zijn celgenoot, hetgeen gerapporteerd is door bewaarders. Klager zal hiervan alsnog aangifte doen. Wat betreft klagers moeder geldt dat zij in het meest gunstige geval een reistijd heeft van bijna vijf uur en in het minst gunstige geval meer dan zeven uur. Dat zij haar zoon tot dusverre bezocht heeft, rechtvaardigt niet de conclusie dat van problemen hieromtrent geen sprake is. Een plaatsing in de locatie De Schie in Rotterdam zou de reistijd halveren. Indien een plaatsing in die regio niet tot de mogelijkheden behoort, wenst klager op de wachtlijst geplaatst te worden.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing - samengevat - als volgt toegelicht.

Klager behoort tot de categorie gedetineerden voor wie huizen van bewaring zijn bestemd. In beginsel is daarbij voor de keuze van de locatie leidend dat de gedetineerde in of nabij het arrondissement van vervolging wordt geplaatst. Onder omstandigheden kan daarvan worden afgeweken. In het geval van klager is Midden-Nederland het arrondissement van vervolging. Bij besluit van 24 juni 2019 is klager, nu hij rechtmatig verblijf heeft en het Detentiecentrum Rotterdam is bestemd voor bestuursrechtelijke vreemdelingen, vanuit genoemd detentiecentrum overgeplaatst naar het h.v.b. van het JC Zaanstad in een aanpalend arrondissement. Het h.v.b. van zijn voorkeur, het h.v.b. van de p.i. Dordrecht (eveneens gelegen in een aanpalend arrondissement), beschikte niet over vrije cellen. Het bezwaarschrift gericht tegen voornoemde beslissing is ongegrond verklaard. Klager verzoekt thans overplaatsing en voert aan dat zijn veiligheid in het geding is in het JC Zaanstad. Hierover staat in het selectieadvies vermeld dat klager bij binnenkomst een nacht op de afdeling voor de categorie Top600 heeft verbleven en dat daar iets zou zijn voorgevallen. Er is echter geen aangifte gedaan en er is ook niets terug te vinden in de rapportages. Wat betreft de eerst in beroep aangevoerde reistijdvermindering van klagers moeder bij een overplaatsing wordt opgemerkt dat klagers moeder in staat is te reizen en klager ook niet bestrijdt dat hij bezoek van zijn moeder ontvangt, evenals bezoek van anderen. Frequente bezoekmogelijkheden voor klagers moeder zijn onvoldoende zwaarwegend voor een plaatsing op de wachtlijst voor een h.v.b. in de regio Rotterdam.

4.         De beoordeling

4.1.      Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Regeling wordt een gedetineerde vóór veroordeling in eerste aanleg geplaatst in een h.v.b. dat bij voorkeur is gelegen in of toegewezen is aan het arrondissement van vervolging.

4.2.      Klager wordt vervolgd in het arrondissement Midden-Nederland. Hij verblijft in het h.v.b. van het JC Zaanstad, gelegen in het aanpalende arrondissement. Hij heeft - zo blijkt uit zijn motivatiebrief van 4 juli 2019 - verzocht om overplaatsing naar een h.v.b. in de regio Rotterdam, omdat hij in het JC Zaanstad is aangevallen en hij zich in de inrichting niet veilig voelt. Daarbij kan zijn moeder vanwege omstandigheden niet naar Zaandam komen en wil hij daarom dichterbij huis geplaatst worden.

4.3.      De beroepscommissie is van oordeel dat het verzoek tot overplaatsing in redelijkheid kon worden afgewezen. De stelling dat klager wegens veiligheidsredenen overgeplaatst dient te worden, is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden en vindt bovendien geen steun in het dossier. De inrichtingsrapportages vermelden blijkens het selectieadvies niets over een incident. Dat klager met behulp van zijn casemanager alsnog aangifte wil doen, maakt dit niet anders. Hetgeen namens klager - overigens eerst in beroep - is aangevoerd met betrekking tot de reistijd voor zijn moeder, is onvoldoende zwaarwegend om tot een gegrond beroep te kunnen leiden. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat klager niet verstoken is van bezoek. De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, derhalve niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 21 oktober 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven