Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4333/GB, 14 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:14-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/4333/GB

Betreft:            [klager]                                                                       datum: 14 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. van Minderhout, namens   […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 24 juli 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen locatie Esserheem afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 5 november 2015 gedetineerd. Hij verblijft in de p.i. Nieuwegein.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager wil in de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem geplaatst worden, omdat hij daar een lasopleiding kan volgen en zijn heftruckdiploma kan halen. Daarnaast zijn er - en dat is de meest zwaarwegende grond - in die p.i. meer mogelijkheden voor klager om contact met zijn twee jonge kinderen te onderhouden. De bestreden beslissing is onder andere gebaseerd op adviezen van het Openbaar Ministerie (OM). Het negatieve advies van het OM van 30 april 2019 ziet op het verlenen van verlof en niet op een verzoek tot (horizontale) overplaatsing. In het negatieve advies van het OM van 21 mei 2019 wordt gesteld dat de risico’s van een overplaatsing en de gevolgen voor klagers strafzaak niet ingeschat kunnen worden. Dat klager bij arrest van het Hof - waartegen cassatie is ingesteld - is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar, kan daar niet aan in de weg staan. Het OM heeft niet concreet aangegeven of enig onderzoek verricht welke risico’s zich zouden kunnen voordoen bij een overplaatsing van klager, terwijl dit voor een zorgvuldige beoordeling van zijn verzoek wel in zijn belang is. De besluitvorming van de bestreden beslissing is dan ook onzorgvuldig geweest. Daarbij volgt uit de adviezen van het OM niet dat, zoals de Minister stelt, de noodzaak tot overplaatsing niet zou worden gezien. Uit informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) - waaruit blijkt dat klager niet op de lijst van gedetineerden met een vlucht- /maatschappelijk risico (GVM-lijst) staat - zou volgen dat geadviseerd is klager niet te over te plaatsen naar de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem nu deze p.i. ´minder gekwalificeerd´ zou zijn. Onduidelijk is wat hiermee wordt bedoeld. Door de Minister en het GRIP is niet gesteld dat deze p.i. niet geschikt zou zijn voor klager of dat zijn plaatsing een onveilige situatie zou opleveren. Hoewel klager het belang begrijpt van zijn eigen veiligheid en die van medegedetineerden, valt niet in te zien - en eveneens niet door de Minister onderbouwd - waarom een relatie tussen klagers strafzaak en de ‘Mocro-groep’, waarvan volgens het GRIP blijkbaar drie anderen ook in p.i. Veenhuizen verblijven, een overplaatsing in de weg staat. De Minister heeft niet gesteld dat klagers overplaatsing onwenselijk is dan wel dat het verblijf van een bepaalde persoon een belemmering zou vormen voor klagers plaatsing. Klagers gedrag is goed en er hebben zich geen incidenten voorgedaan. De p.i. Nieuwegein heeft positief geadviseerd over klagers overplaatsing. De Minister heeft dit advies niet genoemd in de betreden beslissing, terwijl dit advies wel onderdeel uitmaakt van het selectieadvies dat is ingestuurd. Klager kan in de p.i. Nieuwegein wel contact met zijn kinderen onderhouden, er is bijvoorbeeld een vader/kind-dag, maar die gaat vaak niet door wegens gebrek aan animo of vrijwilligers. Daarnaast was bij het nemen van de bestreden beslissing al bij de Minister bekend dat de vader/kind-dag is teruggebracht tot één keer per twee maanden. In de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem kan klager gebruikmaken van Skype voor het contact met zijn kinderen, iets wat in p.i. Nieuwegein niet mogelijk is, en is er een gezinsbenaderingsproject. Het doel van dit project is te voorkomen dat kinderen schade ondervinden doordat hun vader in detentie verblijft. Het project stelt het belang van het kind centraal en stelt gedetineerden in staat hun vaderrol te laten invullen. Niet is gebleken dat de Minister in de bestreden beslissing met klagers belangen rekening heeft gehouden. Een overplaatsingsverzoek (naar de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem) van een medegedetineerde van klager is om die reden toegewezen, terwijl voor hem ook sprake is van een lang strafrestant. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren.

3.2.      De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

Klager, die nog niet onherroepelijk is veroordeeld, heeft een relatie met de ‘Mocro-groep’. Deze groep staat onder de aandacht in verband met de vraag wie in welke p.i. en met wie geplaatst kan worden, alsmede de vraag naar de mate van beveiliging van de p.i. en de duur van de aan de betrokkene opgelegde vrijheidsstraf. Het GRIP heeft geadviseerd klager niet te plaatsen in de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem, omdat de beveiliging van deze inrichting minder gekwalificeerd is dan een reguliere normaal beveiligde inrichting. Daarnaast is door klager onvoldoende gemotiveerd waarom hij denkt dat een overplaatsing een positief effect zal hebben op de kwaliteit of frequentie van zijn bezoek. Klager is immers in 2017 op zijn eigen verzoek overgeplaatst naar de p.i. Nieuwegein, omdat hij daar makkelijker bezoek kon ontvangen van zijn vrouw en kinderen. Niet gebleken is dat zijn vrouw en kinderen inmiddels dichtbij Veenhuizen wonen. Daarnaast blijkt uit de bezoekerslijsten van de p.i. Nieuwegein dat klager zeer regelmatig bezoek ontvangt van zijn familie. Klager kan binnen de p.i. Nieuwegein met de afdeling onderwijs onderzoeken wat voor hem mogelijk is, een opleiding lassen en/of heftruck diploma kan altijd in een latere fase van zijn detentie aan bod komen.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager is (niet onherroepelijk) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar. Hij heeft verzocht om overplaatsing naar de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem, omdat  hij daar diploma’s kan halen en daar meer mogelijkheden heeft om contact te hebben met zijn kinderen. Uit de inlichtingen van de Minister volgt dat klager op zijn eigen verzoek in 2017 is overgeplaatst naar de p.i. Nieuwegein, in verband met het makkelijker kunnen ontvangen van bezoek. Niet is gebleken dat klager verstoken is van contact met of bezoek van zijn kinderen. Uit de bezoekerslijsten van de p.i. Nieuwegein volgt dat klager regelmatig bezoek ontvangt van zijn kinderen.  Daarnaast kan klager ook contact met hen hebben door middel van bellen of per post. De beroepscommissie voegt hieraan toe dat overigens niet is gebleken dat de vrouw en kinderen van klager thans in de omgeving van Veenhuizen zouden wonen. Met betrekking tot het volgen van een opleiding in de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem, acht de beroepscommissie dit onvoldoende door klager gemotiveerd en onderbouwd en is daarnaast niet gebleken dat het halen van diploma’s in de p.i. Nieuwegein niet mogelijk zou zijn. Voorts volgt uit de inlichtingen van de Minister dat het GRIP heeft geadviseerd klager - die een relatie heeft met de ´Mocro-groep´ - niet over te plaatsen naar de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem, omdat de beveiliging van deze inrichting (normaal beveiligd) minder gekwalificeerd is. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan, de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister, bij afweging van alle feiten en (persoonlijke) omstandigheden, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 14 oktober 2019.

secretaris                                                                    voorzitter

 

 

 

 

Naar boven