Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3770/GA, 07 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3770/GA

betreft: [klager]                                               datum: 7 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.W.M. Hopmans,  namens   […], verder te noemen klager,  gericht tegen een uitspraak van 6 mei 2019 van de beklagcommissie bij de locatie Scheveningen,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.  Klager, zijn raadsvrouw mr. F.W.M. Hopmans en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 2 augustus 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:            

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het uiten van verbale agressie jegens het personeel (SC 2019/123).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager was verbaasd dat hij een rapport kreeg. Het rapport was hem niet eerder aangezegd en klager was hierover niet gehoord. Er is sprake van schending van de artikelen 50 en 57 van de Pbw. De medewerker in kwestie kwam een dag later ineens met een rapport. De disciplinaire straf is voorts onterecht opgelegd, omdat klager geen verbale agressie heeft geuit jegens het personeel. Klager heeft zijn ongenoegen geuit over  ongelijke behandeling, hetgeen niet dient te worden aangemerkt als verbaal agressief gedrag. De discussie die heeft plaatsgevonden, kan worden geduid als het niet op willen volgen van aanwijzingen van het personeel. De opgelegde straf is daarnaast disproportioneel. Er had volstaan kunnen worden met een waarschuwing en een corrigerend gesprek. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft het betreffende personeelslid op gebiedende wijze aangesproken over zaken die tot de competentie van het personeel behoren en niet tot die van klager. Klager heeft het personeelslid een racist genoemd en dit heeft klager ook in het gesprek met de gedragskundige gezegd. Daarbij heeft klager gezegd dat het personeelslid een oogje heeft op een (andere) gedetineerde. Dit alles valt onder de noemer verbale agressie en opruiing. De beklagcommissie heeft reeds geoordeeld dat gelet op de uitspraak van de Raad van 27 september 2016 (RSJ 16/2055/GA) de artikelen 50 en 57 van de Pbw niet zijn geschonden.
Ten aanzien van het niet opvolgen van de richtlijn in de landelijke sanctiekaart 2016 heeft de directeur opgemerkt dat deze niet van toepassing is op het PPC.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 50, eerste lid, van de Pbw deelt een ambtenaar of medewerker indien hij constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, dit de gedetineerde mede. De wet noemt geen termijn waarbinnen het verslag moet worden aangezegd en waarbinnen de directeur daarvan op de hoogte moet worden gesteld. Door de Raad is eerder al uitgemaakt dat die termijnen evenwel niet onredelijk lang mogen zijn. Het doel van de aanzegging dient er onder meer toe de gedetineerde op de hoogte te stellen van het feit dat jegens hem verslag wordt gedaan aan de directeur. De gedetineerde kan zich dan voorbereiden op het gesprek met de directeur en op een eventuele beslissing tot strafoplegging. De beroepscommissie zoekt hierbij aansluiting bij de termijn die geldt voor de uitreiking van de mededeling als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Pbw. In deze is het verslag binnen 24 uur na het voorval aangezegd en daarmee is dit tijdig geschied. Van enige schending van artikel 57 van de Pbw is niet gebleken. Blijkens het schriftelijk verslag heeft klager tegen een personeelslid gezegd dat deze niet het recht heeft om kruiden te geven aan een medegedetineerde, nu deze voor (het bereiden van) het gezamenlijke eten zijn. Vervolgens heeft klager geroepen dat het personeelslid een racist is en is door hem aan de gedragsdeskundige verteld dat het personeelslid een oogje zou hebben op een medegedetineerde. Klager heeft zich, gelet op het voorgaande, op ongepaste wijze uitgelaten tegen en over een personeelslid, welk gedrag niet verenigbaar is met de orde en veiligheid binnen de inrichting. De directeur heeft daarom in redelijkheid kunnen beslissen om klager disciplinair te straffen. Ofschoon de beroepscommissie zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de directeur in zijn reactie in beroep de gedragingen scherper heeft aangezet, acht zij de hoogte van de door hem opgelegde straf niet onredelijk of onbillijk. Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 7 oktober 2019.   

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven