nummer: R-19/3439/GV
betreft: [klager] datum: 23 oktober 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.S. Rozenbeek, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 18 april 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. De beroepscommissie heeft in RSJ 23 mei 2019, R-18/1651/GB overwogen dat het niet redelijk is aan klager – die in januari 2015 voor het eerst naar een Nederlandse gevangenis is overgebracht – op grond van het beleid uit 2014 (kenmerk 556482) geen vrijheden toe te staan. Aan de bestreden beslissing zijn dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als aan de afwijzing van het verzoek om overplaatsing van 30 augustus 2018. Het door de Minister gestelde vluchtgevaar en liquidatiegevaar is onvoldoende onderbouwd. Hoewel ‘No Limit Soldiers’ internationaal opereert, is het liquidatiegevaar in Nederland ten aanzien van klager aanzienlijk minder groot en hij zal zijn verblijfplaats geheimhouden. Uit de beslissing van de beklagcommissie van de locatie De Schie (S-2017-001152 en S-2017-001156) volgt dat van een daadwerkelijk liquidatiegevaar in Nederland geen sprake is. Bovendien is op dit moment niet zeker dat aan klager geen voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) zal worden verleend. Een negatief advies van het Openbaar Ministerie (OM) daaromtrent is onvoldoende reden om klagers verlofaanvraag af te wijzen. Klager betwist dat hij zich aan zijn detentie heeft onttrokken, althans dat hij daartoe een poging heeft gedaan. De door de Minister genoemde einddatum miskent de periode dat klager in Venezuela en op Curaçao in voorarrest heeft verbleven. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Gemeenschappelijke Hof van Justitie) heeft bij uitspraak van 17 januari 2019 overwogen dat op dit moment geen aanwijzingen bestaan dat klager naar Curaçao wordt teruggeplaatst. Op 12 februari 2019 heeft de Minister van Justitie te Curaçao positief geadviseerd op het verzoek om strafoverdracht door Europees Nederland. Volgens het OM te Curaçao zou klager vanaf 27 september 2019 voorwaardelijk in vrijheid moeten worden gesteld. De voorkeur gaat er naar uit de standpunten nader mondeling op een hoorzitting toe te lichten. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Er is sprake van vlucht- en liquidatiegevaar voor klager. Recent is in verband met klagers veiligheid een medegedetineerde uit de locatie De Schie te Rotterdam overgeplaatst, vanwege zijn banden met de internationale groepering ‘No Limit Soldiers’. Uit het reclasseringsadvies van 9 april 2018 volgt dat klager heeft aangegeven dat ‘No Limit Soldiers’ hem als een bedreiging ziet en het op hem gemunt heeft. Volgens klager is de kans reëel dat hij wordt geliquideerd als hij in vrijheid wordt gesteld. Op dit moment is nog geen definitieve beslissing genomen omtrent het al dan niet verlenen van v.i. aan klager. Nu het strafrestant niet kan worden bepaald, brengt het toekennen van vrijheden in deze fase een groot risico op ontvluchting met zich mee. Klager heeft zich eerder aan zijn detentie onttrokken en heeft tijdens zijn huidige detentieperiode een ontsnapping voorbereid. Daarnaast heeft de officier van justitie te kennen gegeven negatief te adviseren ten aanzien van het verlenen van v.i. aan klager. Dit heeft tot gevolg dat de einddatum van klagers detentie zal worden vastgesteld op 30 juli 2027 en dat hij niet in aanmerking komt voor het verlenen van algemeen verlof. Bij Ministeriële beschikking van 21 juni 2019 is het verzoek tot overname van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis afgewezen. Klager zal daarom op termijn naar Curaçao terugkeren.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, in verband met klagers tijdelijke verblijf in Nederland en zijn forse strafrestant.
De officier van justitie bij het Openbaar Ministerie te Curaçao heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, vanwege een ernstig vermoeden dat klager zal proberen zich aan de detentie te onttrekken. Aangezien klager tijdelijk in Nederland verblijft, komt hij niet in aanmerking voor verlof. Vanaf 24 maart 2001 heeft klager zich aan de detentie onttrokken. Op 30 juli 2012 is hij aangehouden en is de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde gevangenisstraf hervat. Hij zal daarom in beginsel niet voor v.i. in aanmerking komen en de gehele straf zal ten uitvoer worden gelegd. Bovendien is klager in januari 2015 met spoed naar Nederland overgeplaatst, omdat hij tijdens zijn detentie op Curaçao een ontsnapping voorbereidde. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 30 juli 2027. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Namens klager is verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep mondeling nader toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen. Klager ondergaat een door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie opgelegde gevangenisstraf van vijftien jaar met aftrek, wegens het medeplegen van poging tot moord en handelen in strijd met de Vuurwapenverordening. Hij is overgeplaatst op grond van de Onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende de samenwerking tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten op het gebied van de onderlinge beschikbaarstelling van detentiecapaciteit op medische gronden of in verband met dringende redenen van veiligheid naar Europees Nederland. Klager is overgeplaatst in verband met de orkaan IRMA en vanwege veiligheidsredenen. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Op grond van artikel 40 van het Statuut kan een in Curaçao gewezen vonnis in het hele Koninkrijk ten uitvoer worden gelegd, met inachtneming van de wettelijke bepalingen van het land waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) komt een tot een vrijheidsstraf veroordeelde gedetineerde eerst voor het algemeen verlof in aanmerking, indien zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Vanaf 30 juli 2012 wordt de aan klager opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer gelegd. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 september 2019 en de einddatum van klagers detentie – met aftrek van de in voorarrest verbleven periode – is bepaald op 26 september 2024. De Minister heeft bij beschikking van 21 juni 2019, in het kader van klagers verzoek om de tenuitvoerlegging van het strafvonnis over te laten nemen door Europees Nederland, overwogen dat klager wegens ontvluchting en een poging daartoe niet voor v.i. in aanmerking komt. Het verzoek om strafoverdracht is afgewezen, zodat klager op termijn naar Curaçao zal terugkeren. Uit de inlichtingen van de Minister volgt dat het Centraal College van Reclassering te Curaçao binnen korte termijn een beslissing zal nemen omtrent klagers v.i. Deze beslissing zou kunnen inhouden dat klagers v.i. wordt uitgesteld, als gevolg waarvan de volledige tenuitvoerlegging van klagers straf – met aftrek – zou worden gelast. In een dergelijke situatie komt hij niet voor algemeen verlof in aanmerking, omdat zijn strafrestant langer dan een jaar is. De Minister heeft het verzoek om algemeen verlof op grond van deze omstandigheid in redelijkheid kunnen afwijzen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 23 oktober 2019.
secretaris voorzitter