nummer: R-19/3307/TA
betreft: [klager] datum: 17 oktober 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van het hoofd van FPC de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 30 augustus 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, is namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […] gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma heeft schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag - voor zover in beroep aan de orde - betreft het onterecht afschrijven van een bedrag van telkens € 2,27 over de periode eind januari t/m juli 2018 voor kabeltelevisie (klachtnummer PN 2018/144). De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Het hoofd van de instelling heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beroep richt zich tegen het oordeel van de beklagcommissie dat klagers klacht ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Het beroep richt zich tevens tegen de gegrondverklaring en het oordeel dat over de periode van eind januari 2018 tot en met 31 juli 2018 de kosten voor kabeltelevisie moeten worden terugbetaald en voorts tegen het toekennen van een tegemoetkoming van € 5,=. Alle patiënten ontvangen elke eerste week van de maand een overzicht van alle inkomsten en uitgaven van de maand ervoor. Klager verblijft per 30 januari 2018 in de instelling en is per februari 2018 kabelgeld gaan betalen. Hij had dus in de eerste week van maart 2018 al op zijn overzicht kunnen zien dat er geld voor de kabel werd afgeschreven. Dat staat geheel los van het Ziggo-signaal dat hij per augustus 2018 ontvangt op zijn televisie. Klager heeft zijn klacht pas op 31 juli 2018, dus ruimschoots te laat, ingediend.
Voor zover de klacht ontvankelijk moet worden geacht, meent de instelling dat deze ongegrond had moeten worden verklaard. Uit navraag bij het personeel van klagers toenmalige afdeling is gebleken dat klager wel degelijk kabeltelevisie heeft gekeken, direct al vanaf zijn binnenkomst in de instelling. De instelling is het verder niet eens met de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming van € 5,= aangezien niet is gemotiveerd waaruit het door klager ondervonden ongemak heeft bestaan. Om precedentwerking te voorkomen is het onwenselijk en onjuist om zonder nadere motivering tegemoetkomingen toe te kennen voor klachten zoals deze. De instelling erkent dat het niet goed is gegaan met de doorgifte van het signaal voor de kabeltelevisie nu klager daarvoor geen toestemming had gegeven. Klager kon hierdoor televisiezenders bekijken. Vanaf augustus 2018 heeft klager een Ziggo-signaal, waardoor het aanbod aan zenders is uitgebreid.
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 58, vijfde lid, van de Bvt moet het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen worden ingediend. Als dag waarop het klaagschrift is ingediend, geldt die van de ontvangst door de secretaris dan wel de dagtekening, bedoeld in het tweede lid. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest. Klagers klaagschrift is op 31 juli 2018 gedateerd en op 7 augustus 2018 bij de beklagcommissie ingekomen. Klager klaagt erover dat over de periode van eind januari 2018 tot 31 juli 2018 een bedrag van € 2,27 per maand is ingehouden voor kabeltelevisie. Het hoofd van de instelling stelt dat iedere patiënt elke eerste week van de maand een overzicht ontvangt van alle inkomsten en uitgaven van de maand ervoor. Hiervan uitgaande is de klacht met betrekking tot de maanden januari 2018 tot en met juni 2018 te laat ingediend. Naar het oordeel van de beroepscommissie zijn er geen omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.
De instelling mag ervan uitgaan dat na de verstrekking van het overzicht van inkomsten en uitgaven de verpleegde deze controleert en kort nadien zich met vragen zal wenden tot het personeel dan wel hierover een beklag indient. Dit betekent dat klager wat betreft de betaling over de maand juli 2018 terecht in zijn beklag is ontvangen. De beroepscommissie is van oordeel dat hetgeen in beroep door het hoofd van de instelling naar voren is gebracht niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Nu niet is komen vast te staan dat klager de bedoeling heeft gehad gebruik te maken van kabeltelevisie en daarnaast onvoldoende is komen vast te staan dat klager desondanks van de kabeltelevisie gebruik heeft gemaakt, zijn de kosten over de maand juli 2018 ten onrechte in rekening gebracht.
Op grond van artikel 66, zevende lid van de Bvt kan na een gegrondverklaring en vernietiging van de beslissing klager een tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, worden toegekend. De tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager geleden ongemak. Nu niet is gebleken dat klager enig ongemak heeft geleden, is er geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. De beroepscommissie gaat ervan uit dat de ten onrechte in rekening gebrachte kosten aan klager zullen worden terugbetaald.
De beroepscommissie beslist daarom als volgt:
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk voor het onderdeel van het beklag dat gaat over de periode tot en met juni 2018.
Zij verklaart het beklag over de maand juli 2018 gegrond en vernietigt in zoverre de beslissing van het hoofd van de instelling tot afschrijving voor kabeltelevisie waarover is geklaagd. Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T. Trotman, voorzitter, mr. A. van Holten en dr. T. Jambroes, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 17 oktober 2019
secretaris voorzitter