Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3427/GA, 16 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:16-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3427/GA

betreft: [klager]                                               datum: 16 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. drs. ir. G.A.S. Maduro,  namens   […], verder te noemen klager,  gericht tegen een uitspraak van 4 april 2019 van de beklagcommissie bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (SC 2019/056),   alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.  Ter zitting van de beroepscommissie van 2 augustus 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klagers raadsman mr. drs. ir. G.A.S. Maduro. Klager heeft afstand gedaan van het recht ter zitting te worden gehoord. De directeur is onder kennisgeving daarvan niet ter zitting verschenen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 6 februari 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw (b-dwangbehandeling). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op grond van de opgemaakte rapporten is bij klager een stoornis aangenomen. Aan klager is in hoger beroep de maatregel terbeschikkingstelling met bevel van overheidswege (tbs) opgelegd. Klager heeft niet meegewerkt aan het uitgevoerde onderzoek, maar desondanks hebben de psychiaters en psychologen op grond van zijn verleden aangenomen dat sprake is van een stoornis en oplegging van tbs geadviseerd. Klager reageert soms impulsief. Klager heeft een andere lezing dan de directeur met betrekking tot het incident dat heeft plaatsgevonden. Klager heeft geen bezwaar tegen het krijgen van medicatie, maar hij wenst de medicatie in een vrijwillig kader in te nemen. Zolang klager de medicatie inneemt, gaat alles goed met hem. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar minder ingrijpende alternatieven. Klager betwist dat vanwege een vermeende stoornis gevaar wordt veroorzaakt. Dat voldoende aannemelijk is geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid wordt niet nader gemotiveerd middels feiten en omstandigheden door de beklagcommissie. Verzocht wordt om het beroep gegrond te verklaren en de beslissing van de directeur te vernietigen met veroordeling van de directeur in de kosten in beroep en de voorgaande procedure. Namens de directeur is in beroep verwezen naar het verweer van de directie op klagers klacht, alsmede naar het advies van de toenmalig behandelend psychiater van klager en naar de uitspraak van de beklagcommissie.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw kan de directeur als uiterste middel beslissen tot het toepassen van een zogenoemde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden. Uit de nota van toelichting bij het ‘Besluit van 8 maart 2013 tot wijziging van […] de Penitentiaire maatregel […] in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten’ (Stb 2013, 99) volgt dat het bij een b-dwangbehandeling dient te gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de inrichting. Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt – zakelijk weergegeven – het navolgende naar voren. Klager is bekend met recidiverende psychoses. Klager is van 17 januari tot en met 31 januari (de beroepscommissie begrijpt: 2019) ook binnen het kader van een dwangmaatregel met een antipsychoticadepot behandeld. De psychose ging hiermee naar de achtergrond, maar vanaf 6 februari (de beroepscommissie begrijpt: 2019) verslechterde de toestand plots. Klager gooide een met water gevulde prullenbak leeg over de vloer en liet zich er door personeel niet op aanspreken dat dit niet de juiste manier van reinigen was. Hij zei tegen een personeelslid dat hij een excuus gesprek wilde op de vorige afdeling waar hij verbleef, en dat hij daarna seks zou krijgen. Hij noemde een personeelslid een slaaf van de maatschappij, waarbij hij boos en dreigend keek. Na het insluiten op zijn cel legde hij sigarettenpeuken onder zijn celdeur. Dit is gedrag dat hij ook vertoonde op 17 januari 2019, voorafgaand aan forse fysieke agressie naar een personeelslid, en is bij hem te zien als een symptoom van een psychose. In de cel gooide hij met zijn stoel.
Klager is bekend met forse fysieke agressie tijdens zijn psychose. Op 17 januari 2019 heeft hij vanuit een psychose een personeelslid zonder aanleiding een vuistslag gegeven. Klager werd de eerstvolgende vijf dagen daarna vanwege de onberekenbaarheid en dreiging steeds in de handboeien gedaan voordat hij werd benaderd. Na toediening van antipsychotische medicatie in depotvorm is zijn toestand zodanig verbeterd dat hij naar de afdeling kon worden gemobiliseerd. Vervolgens is sinds 6 februari 2019 de toestand van klager verslechterd. Van klager is bekend dat hij in zeer korte tijd zeer psychotisch kan worden en dat daarbij in zeer korte tijd de vijandigheid zodanig toeneemt dat hij tot forse agressie overgaat. Gelet op het voorgaande overweegt de beroepscommissie als volgt. De behandelend psychiater heeft vastgesteld dat klager bekend is met recidiverende psychoses. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat een geneeskundige behandeling volstrekt noodzakelijk is om dit gevaar af te wenden. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw toe te passen kan niet als in strijd met de wet dan wel als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 16 september 2019.    

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven