Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2372/SGA, 4 oktober 2019, schorsing
Uitspraakdatum:04-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/2372/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 4 oktober 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. R. Schreudering, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Grave. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 3 oktober 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingegaan op 3 oktober 2019 om 8:00 uur en eindigend op 8 oktober 2019 om 8:00 uur, wegens fraude bij een urinecontrole. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 3 oktober 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 3 oktober 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Namens verzoeker wordt gesteld dat hij na moeite in een verkeerd potje had geplast en daarna niet nogmaals kon plassen. Volgens hem heeft het personeel hem daarom verzocht om veel water en thee te drinken. Omdat het drinken van veel water effect kan hebben op de creatininewaarde, stelt verzoeker dat niet met zekerheid kan worden geoordeeld dat hij heeft gefraudeerd.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 2 oktober 2019, volgt dat op 29 september 2019 bij verzoeker een urinecontrole is afgenomen.  De directeur geeft aan dat verzoeker niet meteen urine kon produceren waarop hij in een afzonderingscel is geplaatst en daar alsnog in de gelegenheid is gesteld urine te produceren. Volgens de directeur is toen duidelijk de procedure aan verzoeker uitgelegd. Vervolgens plaste verzoeker in een verkeerd potje waardoor de urine niet bruikbaar was. Daarna is verzoeker teruggebracht naar zijn cel en is met hem afgesproken dat zodra hij weer urine kon produceren, alsnog een urinecontrole zou worden afgenomen. Vervolgens heeft verzoeker dit onder direct visueel toezicht gedaan en scoorde hij een te laag creatininegehalte. De directeur geeft aan dat een te laag creatininegehalte duidt op fraude en dat dit op grond van de huisregels een strafwaardig feit is. Gelet op het voorgaande kon de directeur in redelijkheid een sanctie aan verzoeker opleggen. Echter, de voorzitter veronderstelt dat het de eerste keer was dat verzoeker een te laag creatininegehalte bij een urinecontrole had, nu uit de verstrekte informatie niet anderszins is gebleken. Gelet op de thans geldende Sanctiekaart had de directeur in dat geval kunnen volstaan met een waarschuwing. Nu de directeur geen bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die een afwijking van voormeld sanctiebeleid kunnen rechtvaardigen, heeft de directeur de bestreden beslissing naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet in redelijkheid kunnen nemen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing zal met onmiddellijke ingang worden geschorst.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 4 oktober 2019.

secretaris         voorzitter

Naar boven