Nummer: R-19/4347/GV
Betreft: [Klager] datum: 7 oktober 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 29 juli 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep, alsmede klager en zijn raadsvrouw mr. N.M.E. Verpaalen om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft in zijn motivatiebrief uiteengezet waarom hij met verlof wil. Dit heeft de Minister niet in overweging genomen bij het beoordelen van het verlof. Er wordt teruggegrepen op het hoge recidiverisico zoals dat is beschreven in het reclasseringsrapport. Klager is gedurende vijf maanden zonder enige controle van reclassering of door middel van een enkelband eerder geschorst geweest. Dit is probleemloos verlopen. Klager is bereid een enkelband te dragen tijdens zijn verlof. Hij wil niets liever dan een delict vrije toekomst. Daarnaast is de afwijzing gebaseerd op het meest recente reclasseringsrapport. Dit is evenwel een oud rapport in een nieuw jasje. Klager heeft een gesprek gehad met een reclasseringsmedewerker, omdat er een nieuw reclasseringsrapport zal worden opgemaakt. Klager heeft aan een reclasseringsmedewerker gevraagd hoe zij tegenover het toekennen van vrijheden staat. Zij gaf aan geen bezwaar te hebben. Aan hem werd medegedeeld door de reclasseringsmedewerker dat de oude rapportage zal worden overgenomen. Hoewel klager het niet eens is met de inhoud van het rapport, is hij daar toch akkoord mee gegaan, omdat aan hem kenbaar is gemaakt dat er geen bezwaren zijn voor het toekennen van vrijheden. Klager voldoet aan alle criteria om met verlof te gaan.
Klagers raadsvrouw heeft het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – aangevuld. Zowel de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4 Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (verder: de Regeling), als die bedoeld in artikel 14, derde lid, van de Regeling zijn niet van toepassing op klager. Het gegeven dat het gerechtshof een schorsingsverzoek in een strafzaak heeft afgewezen, doet niet af aan de vraag of klager kan gaan faseren. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat klager zich houdt aan alle voorwaarden. Klager is vijf maanden geschorst geweest en is gedurende die periode niet gerecidiveerd of anderszins in de problemen gekomen. Voor zowel klager als de maatschappij is het van belang dat hij kan faseren. Het enkel stellen dat een uitgebreid uittreksel Justitiële Documentatie (UJD) en een (eerder vastgestelde) pro-criminele houding aan fasering in de weg staan is onjuist en wordt tevens onvoldoende onderbouwd. Klager heeft reeds gesteld dat het nieuwe reclasseringsadvies van 6 maart 2019 gestoeld is op een oud reclasseringsadvies. Klager heeft inmiddels een andere houding ten opzichte van de door hem gepleegde strafbare feiten. Klager wil niet nog eens in detentie geraken, omdat hij een goede vader voor zijn kind wil zijn. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Het verzoek is afgewezen, omdat sprake is van een hoog risico op recidive. Klagers twintig pagina’s tellende justitiële documentatie bestaat uit voornamelijk vermogensdelicten. Ook nu is hij weer veroordeeld voor een vermogensdelict. Ondanks verschillende interventies om het gedrag van klager ten positieve te veranderen, heeft dit niet tot het gewenste resultaat geleid. Het opnieuw kiezen voor een interventie heeft volgens de reclassering geen toegevoegde waarde. Klager maakt eigen keuzes en laat zich door niemand beïnvloeden. Ondanks dat klager een vaste woonplek, een stabiele relatie en een positief en sturend familienetwerk heeft, is de kans op recidive niet verkleind. Klager heeft zich wel aan afspraken gehouden, maar bleef strafbare feiten plegen. Ondanks dat klager meermalen te kennen heeft gegeven dat hij wil stoppen met het plegen van strafbare feiten, wijst de reclassering in het rapport van 6 maart 2019 op de pro-criminele houding van klager.
Uit het advies van het OM van 13 maart 2019 blijkt dat het gerechtshof bij beschikking van
11 februari 2019 de verlenging van de voorlopige hechtenis van klager met 120 dagen heeft bevolen en het verzoek om schorsing heeft afgewezen. De reclassering stelt een hoog recidiverisico vast op grond van klagers pro-criminele houding, zijn gebrek aan lijdensdruk en zijn justitiële documentatie. De reclassering heeft in het advies van 6 maart 2019 aangegeven dat hoewel zij ernstig twijfelt aan eventuele positieve effecten ten aanzien van detentiefasering, zij geen zwaarwegende bezwaren tegen detentiefasering hebben.
3. De beoordeling
Klager is op 3 december 2018 in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek, wegens het medeplegen van één of meerdere plofkraken gepleegd in Duitsland op 25 juli 2017. Daarnaast is aan klager een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 16.030,00, subsidiair 115 dagen vervangende hechtenis. Klagers fictieve einddatum is 17 juni 2020. Zowel het OM als klager hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Volgens klager – zo schrijft hij in zijn motiveringsbrief – heeft het OM het hoger beroep in zijn strafzaak op 11 februari 2019 ingetrokken. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Het enkele feit dat klager een uitgebreid strafblad heeft, kan een afwijzing van het verlof op zichzelf niet dragen. De Minister heeft niet voldoende gemotiveerd waarom in het geval van klager een uitgebreid strafblad van doorslaggevend belang is bij de beoordeling van het verzoek tot verlof. Het strafblad zal immers niet in positieve zin veranderen en de redenering van de Minister zou daarmee betekenen dat klager nooit voor verlof in aanmerking zal kunnen komen. Daarnaast heeft klager meermalen gesteld dat hij zijn leven wil verbeteren. Dit blijkt ook uit het reclasseringsadvies, waarin is opgenomen dat klager wenst mee te werken aan interventies, en dit blijkt eveneens uit het positieve gedrag van klager in de inrichting. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, oordeelt de beroepscommissie dat de afwijzing van het verzoek van klager onvoldoende is gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Minister opdragen binnen een termijn van twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Zij ziet geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van der Brand en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 7 oktober 2019.
secretaris voorzitter