Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4221/GA, 04 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Media  v

nummer:          R-19/4221/GA

betreft: [klager]            datum: 4 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 12 juli 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting Vught, betreffende het achterhouden van klagers post op 4 februari 2019 (VU 2019/000216), alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De beoordeling

Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met vierde lid te stellen beperkingen, het recht brieven en stukken per post te verzenden en ontvangen. Artikel 36, tweede lid, van de Pbw bepaalt dat de directeur bevoegd is enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Indien de enveloppen of andere poststukken afkomstig zijn van of bestemd zijn voor de in artikel 37, eerste of tweede lid, genoemde personen of instanties, geschiedt dit onderzoek in aanwezigheid van de betrokken gedetineerde. Verder is de directeur op grond van artikel 36, derde lid, van de Pbw bevoegd op de inhoud van brieven of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor gedetineerden toezicht uit te oefenen. Op grond van artikel 36, vierde lid, van de Pbw kan de directeur de verzending of uitreiking van bepaalde brieven weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een aantal nader genoemde belangen.
Artikel 58, tweede lid onder a, van de Pbw bepaalt dat de directeur de gedetineerde een schriftelijke mededeling omtrent deze weigering geeft. Artikel 40 van de Pbw geeft regels omtrent een verzoek van een gedetineerde voor het voeren van een gesprek met de media.
De beroepscommissie stelt vast dat de geadresseerde van onderhavige brief niet valt onder de zogenaamde ‘geprivilegieerde’ contacten als bedoeld in artikel 37 van de Pbw. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de directeur op 4 februari 2019 bevoegd was de onderhavige brief te (laten) openen en controleren. Die beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Voorts stelt de beroepscommissie vast dat de geadresseerde van onderhavige brief, een journalist, moet worden aangemerkt als vertegenwoordiger van de media als bedoeld in artikel 40 van de Pbw. Ten aanzien van de wijze waarop dit soort contacten kan worden gemaakt is in de Circulaire van 18 juni 1999, nr. 761025/99/DJI (Circulaire Contacten tussen gedetineerden/directeuren en de media) een nadere uitwerking gegeven namens de minister. Bepaald is dat dergelijke contacten slechts worden toegestaan nadat daarvoor toestemming is verzocht aan de directeur en de directeur die toestemming heeft gegeven. Voldoende aannemelijk is dat noch om toestemming is verzocht, noch dat deze is verleend. Gelet daarop kon de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in redelijkheid beslissen de onderhavige brief niet te verzenden maar deze, overeenkomstig het bepaalde in artikel 36, vijfde lid, van de Pbw, af te geven aan Bureau Interne Veiligheid teneinde de brief ten behoeve van klager te bewaren. De beroepscommissie gaat ervan uit dat de directeur klager een bewijs van ontvangst heeft verstrekt. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.

2.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. T.B. Trotman en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 4 oktober 2019.

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven