Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3967/TA, 07 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3967/TA

betreft: [klager]                                                           datum: 7 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens [..], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 6 juni 2019 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal (K-2019-000115), verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 september 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting te Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. de Reus, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […], psychiater en [..], jurist. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de instelling van 8 april 2019 tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Sinds februari 2018 krijgt klager al dwangmedicatie toegediend. Het toedienen van de medicatie, middels een injectie, doet somatisch pijn. Klager heeft minimaal een week last van pijn op de plek waar de injectie wordt toegediend. Daarnaast heeft klager last van de bijwerkingen van de stof fluanxol. Klager heeft last van speekselvloed en van bewegingsdrang. Daarnaast komt klager soms niet goed uit zijn woorden en hij articuleert slecht. Klager neemt medicatie in tegen de bijwerkingen. De instelling heeft geen vertrouwen in het door klager oraal laten innemen van de medicatie. Klager heeft altijd onder toezicht de medicatie oraal ingenomen. Lithium heeft klager altijd vrijwillig ingenomen en klager heeft hierop gedurende anderhalf jaar goed gefunctioneerd. Het toedienen van dwangbehandeling is in strijd met het EVRM. Niemand mag worden onderworpen aan foltering. Klager functioneert niet beter door toedienen van de dwangmedicatie. Er is geen sprake van een situatie die het toepassen van een dwangbehandeling nodig maakt. Klager kan ook zonder medicamenteuze ondersteuning adequaat functioneren. Gegeven de omstandigheid dat de tbs van klager is gemaximeerd en de einddatum van zijn tbs-maatregel nadert stelt hij zich op het standpunt dat, mede gegeven de lange periode waarin dwangmedicatie is toegediend, moet worden gestopt met het toedienen van dwangmedicatie. Klager wil in het Pieter Baan Centrum laten onderzoeken of hij zonder medicatie kan functioneren, maar zijn verzoek daartoe is afgewezen. Klager wil worden onderzocht door een psychiater die niet is betrokken bij zijn behandeling. Klager is bereid om de medicatie zelf in te nemen, zij het wel tegen zijn wil en onder protest. Klager verzet zich echter tegen het toegediend krijgen van medicatie middels een injectie. Klager acht dit mensonterend en het schendt zijn onaantastbaarheid. Door klager wordt een drietal brieven, waaronder een brief van zijn moeder en een tweetal brieven van medepatiënten, ter zitting overgelegd. Klager draagt de inhoud van de brief van zijn moeder ter zitting voor. Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op het moment dat de dwangmedicatie werd gestart, slikte klager al lithium. Met fluanxol is gestart omdat het alleen slikken van lithium niet voldoende bleek. Bij klager bleef sprake van een instabiel beeld met ontregelingen, die lange tijd konden duren. Op dit moment heeft klager ook soms nog last van ontregelingen, maar deze zijn nu beperkt in de duur tot maximaal één week. Klager heeft maanden in separatie gezeten vanwege een instabiel beeld. Bij klager is pas na één jaar besloten om over te gaan tot het toedienen van de medicatie middels injectie. Het toedienen van de medicatie middels een injectie geeft zekerheid. Daarbij is ook gebleken dat klager sindsdien een stabieler beeld vertoont. Dit weegt zwaarder dan de wens van klager om zijn medicatie oraal in te nemen. Bij de start van de a-dwangbehandeling is een second opinion van een onafhankelijke psychiater gevraagd en ook bij de verlenging van de a-dwangbehandeling na één jaar vanaf de start van de a-dwangbehandeling. Het laten onderzoeken van klager in het Pieter Baan Centrum wordt niet noodzakelijk geacht. De kans dat klager op vrijwillige basis de medicatie trouw gaat innemen, wordt niet hoog ingeschat. Binnen de instelling is niet waargenomen dat klager psychotisch is, doch alleen manisch. Voor de behandeling hiervan is het ook noodzakelijk dat klager antipsychoticum inneemt.

3.         De beoordeling

Ingevolge artikel 16c, eerste lid, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)instelling moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.
Ingevolge artikel 16c, vijfde lid, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a-dwangbehandeling indien dit blijkens overleg met de behandelend psychiater nodig is. Uit de stukken en de behandeling ter zitting komt het volgende naar voren. Bij klager is sprake van een schizo-affectieve stoornis met manische episodes. In manische/hypomane episodes is sprake van snelle overprikkeling, psychomotorische agitatie, desorganisatie, gedachtevlucht, spreekdrang en impulsiviteit. Bij oplopende spanning/frustratie is sprake van agressieve impulsdoorbraken, zich uitend in (verbale) agressie, spugen en gooien met dranken. In deze periodes ervaart hij ook meer machtsstrijd met medewerkers. Klager heeft vaak wel enig ziektebesef maar geen ziekte-inzicht, waarbij hij beperkende maatregelen als de oorzaak van zijn ontregeling ziet. Het gevaar vloeit vaak regelrecht voort uit het ziektebeeld. Hoewel er ook een antisociale component is, is zijn agressie duidelijk beter voor hem te beheersen wanneer de manische symptomen zijn gestabiliseerd. De behandeling met lithium en fluanxol heeft geleid tot een verbetering van het functioneren van klager, maar er was nog steeds sprake van een chronisch licht maniform toestandsbeeld met snelle overprikkeling. Klager was nog steeds niet bereid om de geïndiceerde medicatie op vrijwillige basis te nemen en vindt dat hij het recht moet hebben om te kunnen stoppen met medicatie. Het was daarom niet mogelijk om tot een vrijwillige behandeling te komen. Het stoppen met medicatie zou, gezien het wankele evenwicht, snel tot decompensatie en gevaar leiden. Er wordt de laatste maanden een stabieler beeld gezien, met minder hypomane symptomen, en er hebben zich geen verdere incidenten voorgedaan. Dankzij de dwangbehandeling is het toestandsbeeld van klager verbeterd. Hoewel er zonder adequate medicamenteuze behandeling gevaar op korte termijn is, wordt er vooral gevaar gezien op een stagnatie van het behandelproces door incidenten en inperkingen, waardoor er geen resocialisatie mogelijk is. De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de instelling, gezien de eerder door hem gemaakte keuze om ten aanzien van klager een a-dwangbehandelingstraject met medicatie in te zetten en gezien de omstandigheden als hierboven vermeld, in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de eerder ten aanzien van klager ingezette a-dwangbehandeling voort te zetten. Immers, op grond van de stukken is aannemelijk dat, als klager geen antipsychotica zal innemen, gezien het wankele evenwicht, dit snel tot decompensatie en gevaar zal leiden, waardoor gevaar dreigt voor een stagnatie van het behandelproces door incidenten en inperkingen, waardoor geen resocialisatie mogelijk is. Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat, gelet op de zich in het dossier bevindende stukken, de bestreden beslissing voldoet aan de eis van subsidiariteit en de, bij verlengingsbeslissingen als de onderhavige te stellen, zwaardere motiveringseisen als vermeld in RSJ 29 juli 2014, 14/2606/STA. De voortzetting van klagers a-dwangbehandeling kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet worden gezien als een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Tot slot acht de beroepscommissie aannemelijk dat de a-dwangbehandeling doelmatig is en (alsnog) het gewenste effect, te weten vrijwillige inname van medicatie door klager, kan bewerkstelligen. Uit de stukken blijkt namelijk dat na toediening van de medicatie klagers toestandsbeeld verbetert. Gezien het vorenstaande kan de bestreden beslissing van het hoofd van de instelling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. Nu in dit geval de a-dwangbehandeling sinds de aanvang daarvan in februari 2018 al meer dan drie maal is verlengd acht de beroepscommissie het in het kader van de zorgvuldigheid wenselijk dat voorafgaand aan een eventuele volgende verlenging een onafhankelijk psychiater zijn oordeel geeft over de noodzaak en toepassing van verdere a-dwangbehandeling.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

ldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. J.E. Wouda, leden,  in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 7 oktober 2019.            

 

 

                            secretaris                                                     voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven