Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3406/GA, 01 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3406/GA

betreft: [Klager]           datum: 1 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 12 april 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 16 augustus 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, en mevrouw […], juridisch medewerker bij de p.i. Zwolle. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel in verband met het niet meewerken aan de afname van een urinecontrole (Z1-2019-000310). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft niet geweigerd urine af te staan. Hij heeft bij aanvang van het dagprogramma te horen gekregen dat een urinecontrole zou worden afgenomen en heeft toen te kennen gegeven bij het opstaan al te hebben geplast. Hem is op dat moment niet verteld dat hij in het BAD moest wachten tot hij kon plassen. In het schriftelijk verslag staat ook niet dat hem dat is verteld. Dat is hem pas bij het horen door de directeur in het kader van de afhandeling van het rapport verteld. Hij is al veertien jaar in verschillende inrichtingen gedetineerd en moest daar altijd vier uur in zijn cel wachten en bellen als hij kon plassen. De procedure dat hij vier uur bij het BAD moest wachten, kende hij niet en is hem ook niet verteld. Hij heeft het huisreglement nooit ontvangen en had daartoe ook geen toegang. Toen op 4 maart 2019 een urinecontrole bij hem is afgenomen en een te laag kreatininegehalte is geconstateerd, heeft de directeur hem op 6 maart 2019 gesproken en gezegd dat de dag erna opnieuw een urinecontrole bij hem zou worden afgenomen en hij daarmee met het drinken van water rekening diende te houden. Op het schriftelijk verslag is de handgeschreven tekst ‘morgen uc’ aangebracht. Klager heeft op 6 en 7 maart 2019 weinig gedronken en daags erna bij het opstaan niet geplast, maar er is toen geen urinecontrole bij hem afgenomen. Pas een week later is bij hem een urinecontrole afgenomen. Hij kon toen niet plassen, omdat hij dat bij het opstaan al had gedaan. Met zijn mentor was de afspraak gemaakt dat hij klager de avond voor een geplande urinecontrole zou waarschuwen, zodat hij dan bij het opstaan niet zou plassen. Als hij bij het opstaan plast, kan hij daarna urenlang geen urine meer produceren. Het plassen gaat bij klager, mogelijk vanwege zijn leeftijd, sowieso moeizaam. De directeur ontkent het bestaan van een dergelijke afspraak tussen klager en zijn mentor. De mentor kan evenwel bevestigen dat een dergelijke afspraak wel is gemaakt. Kort nadat klager de directeur over de afspraak met zijn mentor heeft verteld, is hem een andere mentor toegewezen. Dat bevreemdt klager. Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft op 6 maart 2019 een rapport gekregen naar aanleiding van een te laag kreatininegehalte in zijn urine bij een op 4 maart 2019 afgenomen urinecontrole. Bij het horen naar aanleiding van dat rapport heeft de directeur klager te kennen gegeven dat op een ander moment een nieuwe urinecontrole zou worden afgenomen en dat hij gedurende de nacht en ochtend rekening diende te houden met zijn drinkgedrag. Tijdens dat gesprek heeft klager te kennen gegeven dat hij zou weigeren aan een nieuwe urinecontrole mee te werken. Op 13 maart 2019 is hij opnieuw opgeroepen voor de afname van een urinecontrole, maar heeft hij geweigerd urine af te staan. Hij zei daarbij dat hij geen urine wilde afstaan, omdat hij dat de week daarvoor al had gedaan. Ook heeft hij ervoor gekozen geen gebruik te maken van de wachttijd van vier uur, waarop hij op grond van artikel 3 van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen (de Regeling) recht heeft. De procedure over de afname van een urinecontrole wordt aan elke gedetineerde uitgelegd. Tegen klager is uitdrukkelijk gezegd dat hij gedurende vier uur in het BAD mocht wachten tot hij kon plassen, maar hij heeft geweigerd mee te gaan naar het BAD. Het weigeren mee te werken aan de afname van een urinecontrole wordt gelijkgesteld aan het gebruik van harddrugs. De opgelegde disciplinaire straf is zowel conform de landelijk geldende ‘Sanctiekaart 2016’ als het sanctiebeleid van de p.i. Zwolle. Klagers mentor heeft te kennen gegeven dat, anders dan klager stelt, geen afspraak met hem is gemaakt over het vooraf waarschuwen dat een urinecontrole zal worden afgenomen. De mentor geeft vaak van tevoren aan dat hij een aanvraag voor de afname van een urinecontrole heeft ingediend, maar hij geeft nooit aan wat de exacte datum van afname zal zijn. Het van tevoren aanzeggen van een urinecontrole is niet een recht dat in de Pbw of in de Regeling is vastgelegd. In RSJ 16 april 2014, 14/0013/GA, is overwogen dat geen wettelijke regeling bestaat die voorschrijft dat het afnemen van urine ten behoeve van een urinecontrole van tevoren door het inrichtingspersoneel bij de desbetreffende gedetineerde dient te worden aangekondigd. De omstandigheden die klager aanvoert nemen niet weg dat hij op elk moment kan worden opgeroepen voor de afname van een urinecontrole en dat hij daaraan zijn medewerking dient te verlenen.  

3.         De beoordeling

Met de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat klager in redelijkheid een disciplinaire straf kon worden opgelegd voor het niet afstaan van urine ten behoeve van een urinecontrole. Dat wordt als een weigering mee te werken aan de afname daarvan aangemerkt en met het gebruik van harddrugs gelijkgesteld en als zodanig bestraft. Daarbij is onder meer van belang dat klager op 6 maart 2019 ten overstaan van de directeur al te kennen heeft gegeven niet aan de afname van een (nieuwe) urinecontrole te zullen meewerken. Voor zover klager betwist dat hem de gelegenheid is geboden gedurende een periode van vier uur alsnog onder direct visueel toezicht urine af te staan zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Regeling, overweegt de beroepscommissie dat – wat daarvan ook zij – klager dient te worden verondersteld bekend te zijn met de procedure over de afname van een urinecontrole. Deze procedure is in de huisregels beschreven. Voor zover hij niet over de huisregels beschikte, had hij daarom kunnen verzoeken. Bovendien is hij al lange tijd gedetineerd en zijn in die periode vele urinecontroles bij hem afgenomen. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie – met aanvulling van de gronden – bevestigen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 1 oktober 2019.

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven