Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2401/SGA, 15 oktober 2019, schorsing
Uitspraakdatum:15-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          : S-19/2401/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 15 oktober 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester namens, […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie ZuyderBos te Heerhugowaard. Verzoeker vraagt – zo verstaat de voorzitter – om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 1 oktober 2019, inhoudende de terugplaatsing vanuit het plus- naar het basisprogramma (degradatie). De voorzitter heeft voorts kennisgenomen het klaagschrift van 9 oktober 2019 en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 10 oktober 2019 en een nadere reactie van de directeur van 15 oktober 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

In gevallen als het onderhavige dient de directeur – volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie – het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te benoemen en bij zijn beslissing een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps- en de beklagcommissie kenbaar dient te zijn. Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de bestreden beslissing is genomen op grond van een belangenafweging, waarbij verzoekers negatieve gedrag is afgewogen tegen zijn positieve gedrag. Als negatief gedrag is hierbij meegewogen de vondst van een mobiele telefoon op 9 september 2019 op verzoekers cel en het door verzoeker op 23 september 2019 voor de tweede maal aftekenen voor de arbeid. Uit de nadere reactie van de directeur van 15 oktober 2019 komt naar voren dat wanneer een gedetineerde een disciplinaire straf wordt opgelegd hij als gevolg daarvan niet naar de arbeid gaat en dus niet zelf aftekent voor de arbeid. Ook blijkt uit voornoemde nadere reactie dat verzoeker van 9 september 2019 tot en met 19 september 2019 een disciplinaire straf onderging van tien dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte en verzoeker op 23 september 2019, nadat voornoemde disciplinaire straf was afgelopen, heeft afgetekend voor de arbeid. Gezien het bovenstaande, is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, de beslissing van de directeur om klager op grond van dat gedrag te degraderen niet zodanig onredelijk en onbillijk dat er een spoedeisend belang is om tot schorsing van de beslissing over te gaan. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. M. Keppels, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 15 oktober 2019

secretaris         voorzitter

Naar boven