nummer: R-19/3376/TB
betreft: [klager] datum: 14 oktober 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Lochs, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een brief van 4 april 2019 van de Minister van Justitie en Veiligheid die is aan te merken als een beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 14 augustus 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. M. Lochs, en namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Tevens was als toehoorder ter zitting aanwezig [...], lid van de Raad. Klager heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Verweerder heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: De Rooyse Wissel) afgewezen.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is bij beslissing van 21 december 1998 geplaatst in FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht en bij beslissing van 24 april 2002 overgeplaatst naar FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen. Vervolgens is hij bij beslissing van 17 februari 2010 overgeplaatst naar FPC Oldenkotte te Renkum en bij beslissing van 28 april 2014 overgeplaatst naar FPC Oostvaarderskliniek te Almere. Klager heeft op 12 december 2018 verzocht om hem over te plaatsen naar de Pompestichting. Dit verzoek is aanvankelijk bij beslissing van 21 december 2018 toegewezen. Na een intake bij de Pompestichting heeft de Pompestichting naar voren gebracht geen indicatie te zien voor opname en gesteld dat een aanvraag van een longstayplaatsing eerder aangewezen was. Op 28 maart 2019 heeft klager verzocht hem over te plaatsen naar FPC De Rooyse Wissel. De Minister heeft dit verzoek bij beslissing van 4 april 2019 afgewezen.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers eerdere verzoek van 12 december 2018 om overplaatsing naar een andere tbs-instelling is ingewilligd. Omdat een zorgconferentie pas in juni 2019 zou kunnen worden gehouden, heeft klager gevraagd om hem eerst over te plaatsen omdat hij niet meer werd behandeld in FPC Oostvaarderskliniek. Als tussenoplossing is hij toen aangemeld voor een observatieplaatsing in de Pompestichting voor beantwoording van de vragen (a) of er een indicatie is voor een vierde behandelpoging en zo ja met welk doel, (b) of libido remmende medicatie is geïndiceerd en (c) of een longcare- dan wel een longstayplaatsing is geïndiceerd. Aan het einde van de observatieperiode zou een zorgconferentie plaatsvinden. Na een gesprek met de Pompestichting is klager meegedeeld dat de instelling niet bereid was om hem op te nemen. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om overplaatsing naar FPC De Rooyse Wissel, welk verzoek is afgewezen.
Met de beslissing van 21 december 2018 is bij klager het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat hij zou worden overgeplaatst. De onderhavige afwijzende beslissing is in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel. Achtergrond van het overplaatsingsverzoek is een mislukte resocialisatiepoging in FPA Heiloo. Op zich is de plaatsing in FPA Heiloo zorgvuldig voorbereid. Tijdens het verblijf is het echter niet goed gegaan. Nadat bleek dat hij een relatie had gehad met een medepatiënte is hij teruggeplaatst naar FPC Oostvaarders-kliniek. Klager realiseert zich dat hij niet open is geweest naar zijn behandelaren en de voorwaarden heeft geschonden. De reactie daarop is echter te heftig/disproportioneel. Hij betwist dat hij in FPA Heiloo overmatig met seks is bezig geweest. De overstap na twintig jaar verblijf in gesloten tbs-instellingen was groot. Verwezen wordt naar de pro justitia rapportages van K. en Van der H. uit 2017. Mede gelet op de autismestoornis van klager zou een dergelijke overstap tot spanningen kunnen leiden. Libido remmende medicatie werd door de deskundigen toen niet geïndiceerd geacht. Het resocialisatietraject is in augustus 2018 tot stilstand gekomen. Klagers verlofmachtiging is verlopen en libido remmende medicatie wordt inmiddels als voorwaarde gesteld voor verdere resocialisatie. De behandelaars van FPA Heiloo hebben aangegeven bereid te zijn hem daar verder te behandelen. De conclusie van de Pompestichting is gebaseerd op één gesprek met klager en wordt klakkeloos overgenomen. Klager heeft de indruk dat de medewerkers van de Pompestichting niet erg onbevangen naar zijn zaak hebben gekeken en reeds een mening hadden over noodzakelijke behandeling, waaronder libido remmende medicatie. De Pompestichting heeft een voorschot genomen op basis van één gesprek op de vragen die bij de observatieplaatsing aan de orde hadden moeten komen. Klagers houding is inmiddels enigszins veranderd. Hij heeft gisteren (13 augustus 2019) aangegeven dat hij wel in gesprek wil over libido remmende medicatie, maar hij wil wel een concreet plan. Hij wil nog steeds graag overgeplaatst worden. Hij heeft er weinig vertrouwen in dat de huidige instelling het beste met hem voor heeft. Klager wil geen pas op de plaats maken en graag een uitspraak op zijn beroep. Klager heeft in een schriftelijke toelichting op het beroep aangegeven dat de zorgconferentie een grote samenspanning was en dat daarin een voorschot is genomen op de zitting van de beroepscommissie. Klager zal niet verschijnen ter zitting van de beroepscommissie omdat hij eerder uiterst onbeschoft is behandeld door de beroepscommissie van de RSJ. Achter de schermen vindt constant overleg plaats en al zijn verzoeken worden stelselmatig afgewezen. Hij zal zijn frustratie uiten in de media en is daar al mee bezig. Klager had gewoon overgeplaatst moeten worden zoals was afgesproken met FPC Oostvaarderskliniek en DJI. Dit kan ook door middel van ruiling. Klager heeft in de afgelopen tien jaar 0,0 behandeling gehad. Dit druist in tegen alle mensenrechten. Hij gelooft niet meer in de oprechtheid van de beroepscommissie.
Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
Dit betreft een complexe zaak. In 2007 is door FPC Dr. S. van Mesdag een longstayaanvraag gedaan die in 2009 niet werd toegekend door het toenmalige hoofd van de afdeling Directie Forensische Zorg namens de Minister. Af te dingen valt op de doorlooptijd van de longstayprocedure. Klager heeft hiervoor in kort geding een compensatie gekregen maar de lange doorlooptijd heeft ook te maken met de complexiteit van de zaak. Tweemaal heeft multidisciplinair onderzoek plaatsgevonden. Thans komt deze complexiteit weer naar voren. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een behandelimpasse, maar er is geen overeenstemming over hoe het vervolgtraject dan moet worden ingericht. Hoewel de communicatie hierover met klager ongelukkig kan worden genoemd, vormt dit geen rechtvaardiging voor de conclusie om klager in dit stadium over te plaatsen. Inmiddels is op 17 juli 2019 een zorgconferentie gehouden om de vraag te beantwoorden op welke wijze uit de behandelimpasse kan worden gekomen. Uitkomst van de zorgconferentie is dat klager de keuze wordt voorgelegd om in te stemmen met libido remmende medicatie als voorwaarde om zijn behandeling voort te zetten. Indien hij zich hier niet aan wil conformeren, zal een aanvraag longstayplaatsing worden ingediend. Het hoofd behandeling heeft inmiddels bevestigd dat klager lijkt open te staan voor libido remmende medicatie maar daarmee niet in FPC Oostvaarderskliniek wil starten. Ten tijde van de bestreden beslissing diende nog een zorgconferentie te worden gehouden c.q. de opties te worden bezien. De beslissing van 4 april 2019 is gerechtvaardigd. Gelet op de recente gewijzigde houding van klager dient te worden bezien hoe het nu verder gaat. Een beslissing op het beroep zou alle betrokkenen duidelijkheid geven.
4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient verweerder op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
b) de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt, en
c) de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.
Uitgangspunt van het Beleidskader plaatsing TBS dwang 13 juli 2018 is onder meer dat bij een verzoek om overplaatsing gekeken wordt of overplaatsing behandelinhoudelijk geïndiceerd is. Uit de stukken en de behandeling ter zitting volgt dat klagers eerdere verzoek om overplaatsing, naar de Pompestichting, aanvankelijk is toegewezen maar dat de Pompestichting na de intake van klager in een brief van 3 april 2019 naar voren heeft gebracht dat een (observatie)plaatsing in de Pompestichting geen toegevoegde waarde heeft en dat eerder een aanvraag longstayplaatsing is aangewezen. Tegelijkertijd met klagers eerdere verzoek om overplaatsing had klager verzocht om, na zijn overplaatsing, een zorgconferentie te organiseren. Klagers onderhavige verzoek om overplaatsing is afgewezen gelet op het advies van de Pompestichting dat een overplaatsing behandelinhoudelijk niet geïndiceerd was. Voorts was op dat moment nog geen zorgconferentie gehouden. De recente wijziging van klagers houding ten opzichte van nieuwe medicatie kon ten tijde van de bestreden beslissing (nog) geen rol spelen. Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, kan de bestreden beslissing van 4 april 2019, bij afweging van alle toentertijd in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. M. Daniel en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 oktober 2019.
secretaris voorzitter