Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2400/SGB, 11 oktober 2019, schorsing
Uitspraakdatum:11-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/2400/SGB

Betreft : [verzoeker]                                                                       datum: 11 oktober 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. K. Spee, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie ZuyderBos te Heerhugowaard. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) van 16 augustus 2019, waarin verzoek geselecteerd wordt voor de b.b.i. van de locatie ZuyderBos vanuit de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.)  van de locatie ZuyderBos. De voorzitter heeft voorts kennis genomen van het verzoekschrift van 9 oktober 2019, het bezwaarschrift van 23 augustus 2019, van de beslissing op het bezwaarschrift van 4 oktober 2019, het op 9 oktober 2019 tegen de beslissing van de Minister ingediende beroepschrift, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de Minister van 10 oktober 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van een verzoek om schorsing van een beslissing van de selectiefunctionaris slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing van de selectiefunctionaris is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de beslissing van de selectiefunctionaris. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Verzoeker stelt dat hij ten onrechte is geselecteerd voor een b.b.i. en niet voor een z.b.b.i. Verzoekers fasering heeft ongeoorloofde vertraging opgelopen door toedoen van de Minister. Pas bij beslissing van 17 juni 2019 is verzoeker geselecteerd voor een z.b.b.i. alwaar hij pas op 26 juli 2019 is geplaatst. Omdat gedetineerden in een z.b.b.i. gewoonlijk in het weekend met verlof mogen, is verzoeker in staat gebleken om een woning te huren en werk te vinden. Dit zijn belangrijke stappen in zijn resocialisatie. Als gevolg van de bestreden beslissing is verzoeker teruggeplaatst in een b.b.i. waar slechts incidentele verlofmogelijkheden zijn. Van zijn huurwoning kan verzoeker geen gebruik maken terwijl hij wel verplichtingen is aangegaan en geen inkomsten kan genereren.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de Minister komt naar voren dat verzoekers voorlopige invrijheidstelling is ingetrokken en hij de resterende 157 dagen gevangenisstraf dient uit te zitten. Daarnaast is verzoeker in een nieuw vonnis veroordeeld tot nog eens 60 dagen. Dit heeft tot gevolg dat zijn nieuwe einddatum van detentie is bepaald op 28 mei 2020. Verzoekers strafrestant is daarmee langer dan de maximale zes maanden. Op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder e van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) is het voor verzoeker niet meer mogelijk in een z.b.b.i. te verblijven. De Regeling biedt geen mogelijkheid om op basis van persoonlijke belangen af te wijken van hetgeen in artikel 2, eerste lid van de Regeling is bepaald.

Gelet op het vorenstaande, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden geacht. Het verzoek zal worden afgewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris op 11 oktober 2019

secretaris                                 voorzitter

Naar boven