Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3051/TB, 09 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:09-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3051/TB

betreft: [klager]                                               datum: 9 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 22 februari 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 30 augustus 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. Kuppens, en namens verweerder, […] en […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Als toehoorder was aanwezig […], werkzaam bij RSJ. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht (hierna: Van der Hoeven Kliniek) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 16 juni 2017 is klager geplaatst in FPC De Kijvelanden. Op 9 januari 2019 heeft klager verzocht hem over te plaatsen naar de Van der Hoeven Kliniek. Dit verzoek is op 22 februari 2019 afgewezen.

3.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat zijn beroep gegrond moet worden verklaard en zijn verzoek tot overplaatsing naar de Van der Hoeven Kliniek moet worden toegewezen. Klagers behandeltraject is gestagneerd.        De omstandigheid dat FPC De Kijvelanden klagers verzoek niet ondersteunt, vindt zijn oorzaak in het meningsverschil dat klager en de instelling hebben over de noodzaak van een medicamenteuze behandeling en het starten van een verloftraject. Klager is al enige tijd niet psychotisch geweest. Of klager psychotisch wordt, hangt volgens hem af van eventueel middelengebruik in de vorm van cannabis. Medicatiegebruik is volgens klager niet nodig om het risico op een psychose en daarmee het plegen van een strafbaar feit uit te sluiten of te beperken. Het meningsverschil met de instelling staat ook een verloftraject in de weg. Klager ontvangt in FPC De Kijvelanden bezoek, maar tijdens zijn verblijf in Amsterdam (Inforsa) had hij meer bezoekmogelijkheden. Dit verwacht hij ook binnen de Van der Hoeven Kliniek. Voor klager is zijn sociale netwerk van groot belang, nu hij kleine kinderen heeft en veel steun ontvangt en ervaart van zijn sociale netwerk.

Dit is ook in de toekomst van belang als hij wel met verlof kan en zal terugkeren in de maatschappij. Klager wil worden overgeplaatst. De vertrouwensband met FPC De Kijvelanden is geschonden. Klager woonde in Delft, zijn familie woont in Zoetermeer. Klager wil in verband met de bezoekmogelijkheden geplaatst worden in een regio dicht bij Zoetermeer. Klager is enkel onder invloed van drugs psychotisch geweest. De instelling wil echter vasthouden aan hun eigen visie. Klager meent dat als hij geen verdovende middelen gebruikt, het goed met hem gaat.
De beslissing zou op 22 februari 2019 zijn overhandigd. Klager heeft op 1 maart 2019 beroep ingesteld. De stempel op het beroepschrift noteert als datum 5 maart 2019. Klager heeft echter direct nadat hij de afwijzende beslissing heeft gelezen beroep ingesteld. Klager meent dat buiten zijn schuld de indiening van het beroep is vertraagd. Inmiddels is een psychiater voor de third opinion gevonden en is het onderzoek in gang gezet. Als de third opinion voor klager gunstig zou uitvallen, dan zou de inrichting een voortzetting van de behandeling in de instelling niet voor zich zien. In september wordt het concept van de third opinion verwacht. De behandeling van het hoger beroep naar aanleiding van de tbs-verlenging vindt op 12 september 2019 plaats. Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Klager kan niet in zijn beroep worden ontvangen omdat dit te laat is ingediend. Het verzoek om overplaatsing is op goede gronden afgewezen. FPC De Kijvelanden heeft in zijn reactie laten weten een overplaatsing in dit stadium van de behandeling niet geïndiceerd te achten. De instelling ziet nog voldoende perspectief om de behandeling voort te zetten. Het meningsverschil tussen klager en de instelling kan verklaard worden uit klagers gebrek aan ziekte-inzicht. Tijdens de behandelplanbesprekingen en in de individuele gesprekken met klager is stilgestaan bij de diagnostiek en het belang van medicatie.  Met klager kon geen overeenstemming worden bereikt over het gebruik van medicatie als onderdeel van het behandelplan. De instelling beschouwt dit als een essentieel verschil van mening. Klager meent dat de psychose ten tijde van het plegen van het delict is ontstaan door het gebruik van cannabis. De instelling meent dat sprake is van schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis. Dit standpunt vindt steun in de Pro Justitia rapportage die door de onafhankelijk deskundigen is opgesteld. Bij klager worden geen psychotische symptomen waargenomen, behoudens incoherentie met name tijdens langere gesprekken over behandeling en psychotische klachten. Er is sprake van een beperkt ziektebesef en –inzicht. Klager laat nauwelijks emotie zien en kan moeilijk verwoorden wat in hem omgaat. Door de combinatie van psychotische kwetsbaarheid en gebrekkig inzicht in de eigen gevoelswereld, worden vroeg-signalen voor oplopende agressie of toenemende psychotische klachten niet tijdig herkend. Een behandeling met antipsychotica is noodzakelijk om het risico op recidive tot aanvaardbare proporties terug te brengen. Weliswaar is binnen de context van de door de instelling geboden structuur en regelmaat sprake van een stabiele situatie, dit is met klagers voorgeschiedenis onvoldoende om vervolgstappen in de behandeling te kunnen zetten. De instelling acht dwangbehandeling in dit geval noodzakelijk. Er zijn inmiddels enkele stappen in het traject van dwangbehandeling gezet. Een overplaatsing in dit stadium van klagers behandeling is onwenselijk. Daarbij komt dat klager is geplaatst in de regio van zijn sociaal netwerk, hetgeen in overeenstemming is met het beleidskader TBS dwang. Klager heeft op dinsdag, woensdag, zaterdag en zondag de mogelijkheid bezoek te ontvangen. Klager ontvangt meerdere keren in de week bezoek van zijn familie. Het beeld is onveranderd gebleven. Klager en de instelling verschillen van inzicht over de diagnose en behandeling. De Minister verwijst naar de toegezonden PJ-rapportages, waaruit blijkt dat bij klager sprake is geweest van ernstige psychotische episodes. Klager heeft op 16 augustus 2019 in het kader van de third opinion een gesprek gehad met de psychiater, de uitkomst hiervan is niet bekend. Pas als het advies van de psychiater een andere uitkomst laat zien, kan overplaatsing aan de orde zijn.  

4.         De beoordeling

Op grond van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 58, vijfde lid, van de Bvt moet het beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de uitspraak van de beklagcommissie worden ingediend. Als dag waarop het beroepschrift is ingediend, geldt die van de ontvangst door het secretariaat van de RSJ. Een na afloop van deze termijn ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest. De bestreden beslissing van 22 februari 2019 is volgens de Minister op dezelfde dag uitgereikt. Het beroepschrift is op 1 maart 2019 gedateerd en op 5 maart 2019 op het secretariaat van de RSJ ontvangen. In het (aanvullend) beroepschrift wordt namens klager gesteld dat klager de bestreden beslissing op 6 maart 2019 heeft bereikt. Ter zitting van de beroepscommissie is namens klager gesteld dat direct nadat klager de bestreden beslissing heeft gelezen hij beroep heeft ingesteld. Hij meent dat buiten zijn schuld de indiening van het beroep is vertraagd. De beroepscommissie concludeert dat omtrent de datum van uitreiking van de bestreden beslissing onduidelijkheid is blijven bestaan, temeer nu hiervan geen registratie is bijgehouden. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat klager tijdig beroep heeft ingediend. Klager kan daarom worden ontvangen in zijn beroep. Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient verweerder op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg in zijn overwegingen te betrekken:

a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
b) de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt, en
c) de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

Regioplaatsing is volgens het door verweerder gevoerde beleid uitgangspunt bij plaatsing van ter beschikking gestelden. Als een ter beschikking gestelde al in een instelling is geplaatst, wordt bij een verzoek om overplaatsing gekeken of overplaatsing behandelinhoudelijk geïndiceerd is. De beroepscommissie stelt vast dat klager en de huidige instelling verschillen van opvatting over het gebruik van medicatie als onderdeel van het behandelplan. De instelling beschouwt dit als een essentieel verschil van mening over hoe de behandeling eruit dient te zien om een recidive in de toekomst te voorkomen. De instelling is een dwangmedicatietraject opgestart. De beroepscommissie is van oordeel dat gelet op klagers standpunt omtrent medicatiegebruik ook na een eventuele overplaatsing naar een andere instelling een behandelimpasse is te verwachten. Het is dan ook niet in het belang van klagers behandeling om hem in het huidige stadium van zijn behandeling over te plaatsen naar een andere instelling. Klager heeft voorts geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot de bestreden beslissing heeft mogen komen. In de huidige instelling ontvangt klager bezoek. De omstandigheid dat volgens klager in de Van der Hoeven Kliniek ruimere mogelijkheden voor bezoek bestaan, is geen zwaarwegende grond hem over te plaatsen. Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. T. Trotman en dr. T. Jambroes, leden,  in tegenwoordigheid van  mr. R. Kokee, secretaris, op 9 oktober 2019

 

            secretaris                                 voorzitter                   

 

 

 

 

 

Naar boven