Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2578/GA, 30 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

nummer:          R-19/2578/GA

betreft: [klager]                                               datum: 30 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 18 december 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. W.B.O. van Soest om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de omstandigheid dat klagers bezoek op 22 augustus 2018 de toegang tot de inrichting is ontzegd (NM2018/871).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 22 augustus 2018 zou klagers vriendin op bezoek komen bij klager. Klagers vriendin gebruikt medicinale drugs wegens hevige pijn aan haar rug. Zonder de medicinale drugs is de pijn voor haar ondragelijk en is het voor haar niet te doen om naar de inrichting af te reizen en klager te bezoeken. In de inrichting was een drugshond aanwezig die kennelijk drugs rook bij klagers vriendin. Zij werd gefouilleerd maar er werd geen drugs bij haar aangetroffen. Klagers vriendin is geweigerd op grond van het feit dat zij naar drugs rook. De weigering van het bezoek rust niet op goede gronden. Klagers vriendin heeft overal aan meegewerkt en is ook vaker op bezoek geweest. De weigering van de toegang levert een schending op van het recht op bezoek als genoemd in artikel 38, eerste lid, van de Pbw. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Namens klager wordt in beroep aangevoerd dat zijn vriendin medicinale drugs gebruikt wegens lichamelijke klachten. Vervolgens gaf de hond een signaal dat hij drugs rook bij klagers vriendin. Als dit in relatie met elkaar wordt gebracht dan wordt hiermee dus het gebruik van drugs erkent, wat het bezit van drugs tevens niet uitsluit. Dat er bij de fouillering van klagers vriendin geen drugs is aangetroffen, sluit niet uit dat er geen drugs dieper in het lichaam konden zijn verstopt nu fouillering alleen onvoldoende is om dat vast te kunnen stellen. De stelling dat klagers vriendin vaker op bezoek is geweest, sluit niet uit dat zij op 22 augustus 2018 drugs bij zich droeg. Daarnaast is klager bekend met drugs aangezien hij op 26 juli 2018 een disciplinaire straf heeft gehad wegens het bezit van hasj. Hierdoor is een relatie tot een mogelijke invoer van drugs niet uit te sluiten. Tot slot geeft de directeur ter overweging dat dit geen beslissing is zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, aangezien het geen beslissing is die jegens klager is genomen maar jegens klagers vriendin.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 38, derde lid, van de Pbw kan de directeur de toelating tot de gedetineerde van een bepaald persoon weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw. Hierin wordt onder a. het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting vermeld. Nu klagers beklag is gericht tegen een beslissing op grond van artikel 38, derde lid, van de Pbw, waarmee bezoek hem is onthouden, is hij ontvankelijk in zijn beklag. Op 22 augustus 2018 is klagers vriendin de toegang tot de inrichting ontzegd. Aanleiding tot de weigering was het gegeven dat tijdens het controleren van klagers vriendin door de drugshond werd geconstateerd dat een drugsgeur aanwezig was op de kleding van klagers vriendin. Gelet hierop kon de directeur de toelating tot klager van klagers vriendin weigeren, nu dit noodzakelijk was met het oog op het belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, onder a, van de Pbw ook zonder drugs aan te treffen tijdens de fouillering. De beroepscommissie stelt vast dat de informatie die in beroep is verstrekt over de rugklachten van klagers vriendin en het daarvoor gebruiken van medicinale drugs niet is gedeeld ten tijde van het aanslaan van de drugshond en de controle aan haar kleding. Los daarvan is zij van oordeel dat deze stelling niet nader is onderbouwd en daarom de beoordeling niet anders maakt. Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan dan ook naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 30 september 2019.  

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven