Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2183/SGA, 03 september 2019, schorsing
Uitspraakdatum:03-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          : S-19/2183/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 3 september 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M. de Reus namens, […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Dordrecht. Verzoeker vraagt – zo verstaat de voorzitter – om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van , inhoudende de terugplaatsing vanuit het plus- naar het basisprogramma (degradatie). De voorzitter heeft voorts kennisgenomen het klaagschrift van 30 augustus 2019 (PD 2019-495) en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 1 september 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Verzoeker stelt op basis van één disciplinaire straf gedegradeerd te zijn naar het basisprogramma en stelt dat de bestreden beslissing onterecht is genomen. Uit de bestreden beslissing volgt dat er op 24 juli 2019 aan verzoeker een disciplinaire straf is opgelegd wegens het verstoppen van contrabande. De voorzitter begrijpt dat deze terugplaatsingsbeslissing is genomen naar aanleiding van deze ene “rode gedraging” van verzoeker.

Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie dient de directeur niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen maar hij dient ook een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps- en de beklagcommissie kenbaar is. Daarbij dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarbij ook alle onderdelen van goed gedrag worden betrokken. Een enkel strafwaardig feit kan in beginsel geen zelfstandige grond zijn voor degradatie. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoet de beslissing van de directeur niet aan de daaraan gestelde vereisten nu sprake is van één rode gedraging. De bestreden beslissing is onvoldoende gemotiveerd. Het verzoek zal worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 3 september 2019                

                                                                     

secretaris         voorzitter

 

Naar boven