Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4573/GV (hersteluitspraak), 3 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:03-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/4573/GV (hersteluitspraak)

betreft: [Klager]           datum: 3 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door schriftelijk gemachtigde […], namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), inhoudende de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking. Op 20 september 2019 heeft de beroepscommissie het beroep van klager tegen voormelde beslissing ongegrond verklaard. Namens klager is op 20 september 2019 een e-mailbericht aan de Raad verstuurd waarin wordt gesteld dat de beroepscommissie uitspraak heeft gedaan, maar daarin de (nadere) reactie op het verweerschrift van de Minister, gedateerd op 19 september 2019 en aan de Raad verzonden op 20 september 2019, niet heeft meegenomen. Geconstateerd is dat klager gelijk heeft. Klager was in de gelegenheid gesteld zijn standpunt tot en met 23 september 2019 (nader) toe te lichten en klagers schriftelijk gemachtigde en de Minister waren in de gelegenheid gesteld hun standpunten tot en met 20 september 2019 (nader) toe te lichten. Deze administratieve misslag aan de kant van de Raad vormt reden voor een hersteluitspraak.
De Minister is in de gelegenheid gesteld op de nadere reactie van klager op het verweerschrift te reageren, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De misslag zoals voornoemd wordt in deze uitspraak hersteld.   

Klager heeft als volgt – samengevat – op het verweerschrift van de Minister gereageerd. Er bestaat wel degelijk een noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking. Omgekeerd bezoek is op dit moment niet toereikend. Anders dan de Minister stelt, gaat het klager er niet om op de hoogte te worden gehouden van de situatie van zijn moeder, maar wil hij waardig afscheid kunnen nemen. Op grond van artikel 36 in verbinding met artikel 23 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek aan onder meer een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende ouder. Klagers moeder verkeert in haar laatste levensfase (stervensfase) en is nog maar weinig bij bewustzijn. Incidenteel verlof is ontoereikend om haar emotioneel te steunen en op een humane en waardige manier afscheid te kunnen nemen.

Verder is het onredelijk dat de Minister de onttrekking van klager, die in 1990 plaatsvond, onder de huidige omstandigheden zo zwaar meeweegt. Klagers ongewenstverklaring is in 1990 onherroepelijk geworden en het enige vooruitzicht dat hij nog had was naar Turkije te worden gestuurd, waar Koerden op dat moment zwaar werden onderdrukt en waar sinds 1984 een oorlog gaande was. Het was niet zo dat hij zijn straf niet wilde uitzitten en geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag wilde afleggen, maar het idee dat hij Nederland zou worden uitgezet, maakte dat hij jarenlang bang was zich te melden. Gedurende zijn onttrekking heeft hij zich aan geen enkel strafbaar feit schuldig gemaakt. Klagers juiste identiteit is niet pas bekend geworden toen hij is aangehouden en naar Nederland is overgebracht, maar reeds in 2011, toen hij in Istanbul onder zijn onjuiste identiteit is aangehouden en de Turkse autoriteiten vingerafdrukken en informatie met de Nederlandse autoriteiten hebben uitgewisseld. Hij heeft er in 2017, na zijn vrijlating, zelf voor gekozen naar Nederland te komen om het restant van zijn straf uit te zitten. Hij wilde schoon schip maken en zich daarna bij zijn vrouw en kind voegen. Ook heeft hij een verblijfsaanvraag bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst gedaan. Hij heeft een sterke band met Nederland en het risico dat de Minister ziet in strafonderbreking, is niet reëel.

De beoordeling luidt – met inachtneming van voormelde reactie van klager – als volgt.

Zoals de beroepscommissie in R-19/4573/GV heeft overwogen, vormt het feit dat klager zich vanaf 27 juni 1990 tot aan zijn aanhouding op 13 oktober 2017 aan zijn detentie heeft onttrokken en dat hij gedurende die periode als ongewenst verklaarde een valse identiteit heeft aangenomen en onder deze valse naam in het buitenland en in Nederland heeft gewoond en gewerkt, een forse contra-indicatie voor verlofverlening die een afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking kan rechtvaardigen. Ook heeft de beroepscommissie overwogen dat klager reeds door middel van een begeleid incidenteel verlof eens in de drie maanden in de gelegenheid wordt gesteld zijn moeder te bezoeken en dat volgens de vrijhedencommissie van deze bezoekregeling kan worden afgeweken in die zin dat eerder dan na drie maanden incidenteel verlof kan worden verleend, zodat niet is gebleken dat het verlofdoel niet door middel van incidenteel verlof – al dan niet op grond van de hiervoor bedoelde bezoekregeling – kan worden gerealiseerd en aan het bepaalde van artikel 34 van de Regeling niet is voldaan. Hetgeen klager heeft aangevoerd maakt dit oordeel niet anders. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 3 oktober 2019.

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven