Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4458/GB, 30 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/4458/GB

Betreft:            [klager]            datum: 30 september 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 11 september 2017 gedetineerd. Hij verbleef in de b.b.i. van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard. Op 2 september 2019 is hij geselecteerd voor de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, waar hij sinds 6 september 2019 verblijft.

 

3.         De standpunten

3.1.      Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.

Klager heeft aan alle verplichtingen voldaan. Zijn gedrag in de inrichting is goed, hij is altijd op tijd terug van verlof, scoort negatief op urinecontroles en doet zijn werk naar behoren. Ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel heeft klager niet moeilijk gedaan. Hij heeft zelf contact opgenomen met het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), omdat hij de schadevergoeding niet binnen twee jaar kon betalen. Klager wist vanaf zijn verblijf in de p.i. Nieuwegein al dat de schadevergoedingsmaatregel zou worden omgezet naar vervangende hechtenis.

 

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Bij de beoordeling van een verzoek tot detentiefasering dient te worden betrokken in hoeverre de gedetineerde meewerkt aan het detentie- en re-integratieplan zoals dat is opgesteld en voorts zijn intrinsieke motivatie voor gedragsverandering. Klager wenst niet mee te werken aan het advies van de reclassering in het kader van een eventueel faseringstraject met ambulante behandeling en daarnaast begeleiding van Exodus. Daarbij neemt klager geen verantwoordelijkheid voor de aan hem opgelegde schadevergoedingsverplichting. Gelet op voorgaande omstandigheden kon de Minister in redelijkheid concluderen dat klager geen geschikte kandidaat is voor verdere fasering naar een z.b.b.i. en de bijbehorende vrijheden. Dit traject komt bovendien niet overeen met het advies van de reclassering ten aanzien van de verdere invulling van klagers faseringstraject. Het feit dat klager heeft verzocht het door hem betaalde bedrag terzake de opgelegde schadevergoedingsmaatregel terug te mogen ontvangen, omdat hij dit bedrag in zijn ogen ten onrechte heeft betaald, is in deze tekenend. De afwijzing van het verzoek is in het licht van het voorgaande niet onredelijk of onbillijk.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en

-           die zijn gepromoveerd.

 

4.2.      Op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, van de Regeling, komen voor plaatsing in een z.b.b.i. niet in aanmerking gedetineerden die niet mee willen werken aan een betalingsregeling die met hen is afgesproken naar aanleiding van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel.

 

4.3.      Uit het dossier komt naar voren dat aan klager twee schadevergoedingsmaatregelen ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zijn opgelegd. Klager heeft aanvankelijk slechts één deelbetaling gedaan, ondanks motiverende gesprekken om deze deelbetalingen te continueren. Vervolgens is klager pas gestart met verdere deelbetalingen na het insturen van zijn eigen verzoek selectie z.b.b.i. Na een schrijven van het CJIB dat hij door het uitzitten van vervangende hechtenis voor de in die brief genoemde zaak, betrekking hebbend op een bedrag van € 1.398,00, niets meer zou hoeven te betalen, heeft klager te kennen gegeven dat hij de bedragen die hij heeft gestort terug wil ontvangen en dat hij geen deelbetalingen meer wil verrichten. Evenwel staat nog een schadevergoedingsmaatregel ter waarde van

€ 29.164,98 open. Hiervoor is geen betalingsregeling getroffen. Uit recente inlichtingen van de directeur van 1 augustus 2019 volgt dat klager gedurende zijn detentie niet tot nauwelijks verantwoordelijkheid heeft genomen voor het betalen van de schadevergoeding. Klager meent dat hij zijn schadevergoedingsverplichting heeft ‘uitgezeten’. Plaatsing in een z.b.b.i. is reeds om voornoemde redenen (op dit moment) niet aangewezen.

 

4.4.      Verder volgt uit het advies van de reclassering dat zij in 2017 heeft opgesteld ten behoeve van klagers re-integratietraject dat zij destijds adviseerde zo snel mogelijk te starten met een forensische psychiatrische behandeling en een interventie gericht op alcoholgebruik. De reclassering acht een behandeling van belang om het recidiverisico te verminderen. In januari 2019 heeft de reclassering onderzocht of klager zou kunnen deelnemen aan een penitentiair programma, dan wel een detentievervangende behandeling ex artikel 43, derde lid, van de Pbw. Na een intakegesprek met stichting Exodus heeft klager echter besloten af te zien van een dergelijk traject. Met de geïndiceerde behandeling is derhalve nog geen start gemaakt. Deze omstandigheid vormt eveneens een contra-indicatie voor plaatsing in een z.b.b.i.

 

4.5.      Daarbij is tijdens behandeling van het beroep gebleken dat klagers verblijf in de b.b.i. is beëindigd en hij inmiddels in de gevangenis van de penitentiaire inrichting Nieuwegein verblijft, wegens het niet meer beschikken over een promotiebesluit. Dit vormt op zichzelf al een contra-indicatie voor plaatsing in een z.b.b.i.

 

4.6.      De bestreden beslissing kan in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter,

voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 30 september 2019.

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven