nummer: R-19/4011/GV
betreft: [klager] datum: 23 september 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.S. Wachters, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 18 juni 2019 genomen beslissing van – zo begrijpt de beroepscommissie – de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het wijzigen van de voorwaarden van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Klager verzoekt om wijziging van de aan hem reeds verleende strafonderbreking verbonden voorwaarden Hoewel klager naar Noord-Irak zou worden uitgezet, bleek dit later buiten zijn toedoen niet mogelijk te zijn. Aangezien klager een politiek vluchteling is, kan hij niet naar Turkije worden uitgezet. Klager is bereid aan de voorwaarden van strafonderbreking te voldoen, in die zin dat hij Nederland binnen 48 uur zal verlaten en niet zal terugkeren. Dit is ook de gebruikelijke gang van zaken bij een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland die na de detentieperiode niet uitzetbaar is. Zodoende wordt niet afgeweken van de ratio van de Regeling. Het afdelingshoofd heeft voorgesteld een creatieve oplossing te vinden voor klagers situatie. Zo zou aan klager incidenteel verlof kunnen worden verleend, waarbij de strafonderbreking ingaat als hij Nederland daadwerkelijk verlaat. Ook het toepassen van elektronische controle is een mogelijkheid. Daarnaast zou de inrichting ervoor kunnen zorgdragen dat klager over de dichtstbijzijnde grens wordt gezet. Door klager in de gelegenheid te stellen Nederland zelfstandig te verlaten, wordt voorkomen dat hij na zijn detentieperiode in de illegaliteit verdwijnt. Aangezien de tenuitvoerlegging van de straf wordt hervat als klager naar Nederland terugkeert, zal hij zich aan de voorwaarden houden. Gelet op klagers goede gedrag in de inrichting, hoeft hieraan niet te worden getwijfeld. Indien geen strafonderbreking wordt verleend is dit voor klager een extra straf, bedoeld voor vreemdelingen die niet aan een uitzetting willen meewerken. In klagers geval zou dit niet gerechtvaardigd zijn. Het afgewezen gratieverzoek in het kader van zijn strafzaak illustreert de bijzondere aard van zijn situatie. Gelet hierop en het belang dat hij heeft bij het verlenen van strafonderbreking, verzoekt klager in de gelegenheid te worden gesteld het beroep mondeling nader toe te lichten. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Aan de strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op dit artikel volgt dat een vreemdeling in aanmerking komt voor strafonderbreking, mits het daadwerkelijke vertrek uit Nederland mogelijk is en gerealiseerd wordt. Klagers verzoek om Nederland binnen 48 uur zelfstandig te verlaten, kan niet leiden tot het verlenen van strafonderbreking. Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, onder de voorwaarde dat uitzetting naar de Koerdische Autonome Regio zal plaatsvinden en niet naar Turkije. De advocaat-generaal heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, in verband met de aard en ernst van het gepleegde delict, de onzekerheid over de invrijheidstelling in Turkije van een mededader en de onmogelijkheid om de belangen van de nabestaanden in Turkije te waarborgen.
3. De beoordeling
Klager wenst in de gelegenheid te worden gesteld het beroep mondeling nader toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen. Klager ondergaat een gevangenisstraf van achttien jaren met aftrek, wegens – kort gezegd – wederrechtelijke vrijheidsberoving, het medeplegen van moord, (poging tot gekwalificeerde) diefstal, afpersing, poging tot zware mishandeling en het medeplegen van het verbergen van een lijk, waardoor de nasporing of vervolging is belet of bemoeilijkt. De einddatum van klagers detentie is, behoudens de mogelijkheid van strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling, op dit moment bepaald op 30 augustus 2024. De eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking was 2 september 2018.
Op grond van artikel 40a van de Regeling kan aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. De strafonderbreking gaat in op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert, op straffe van het hervatten van de tenuitvoerlegging van de straf. De artikelen 39 en 40 van de Regeling zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 39 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking slechts kan worden verleend, gewijzigd en ingetrokken door de Minister. Ingevolge artikel 40 van de Regeling kan de Minister in verband met gewijzigde omstandigheden een reeds verleende strafonderbreking of het daarvan nog resterende gedeelte intrekken, naar een ander tijdstip verplaatsen of er nadere voorwaarden aan stellen. Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Aan hem is bij beslissing van 26 juni 2018 strafonderbreking verleend als bedoeld in artikel 40a van de Regeling. Daarbij is overwogen dat vanwege klagers veiligheid slechts een uitzetting naar Noord-Irak aan de orde kan zijn. Nadien is echter gebleken dat zijn uitzetting naar Noord-Irak niet kan worden gerealiseerd en dat ook alternatieven ontbreken. Klagers raadsvrouw heeft daarom op grond van artikel 40a, vijfde lid, in combinatie met artikel 39 en 40 van de Regeling de Minister verzocht de voorwaarden van de reeds aan klager verleende strafonderbreking te wijzigen, in die zin dat klager Nederland na zijn vrijlating binnen 48 uur dient te verlaten en niet naar Nederland terugkeert. Bij beslissing van 18 juni 2019 – de bestreden beslissing – is dit verzoek afgewezen.
Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling (Stcrt. 11 april 2012, 7141) volgt dat een vreemdeling in aanmerking komt voor het verlenen van strafonderbreking, mits het daadwerkelijke vertrek uit Nederland mogelijk is en gerealiseerd wordt. Met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheid tot strafonderbreking wordt de minister geïnformeerd en geadviseerd door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze dienst treft alle maatregelen die het vertrek van de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf mogelijk maken. Wanneer van de zijde van de DT&V wordt geadviseerd aan een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf strafonderbreking te verlenen, beoordeelt de DJI of er redenen zijn die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. De ratio van deze procedure vindt zijn oorsprong in de intentie van de wetgever criminele vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf aantoonbaar en effectief uit te zetten.
Vaststaat dat klagers uitzetting niet volgens de voorgeschreven procedure kan worden gerealiseerd. Om deze reden komt klager niet in aanmerking voor het verlenen van strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling. Klagers verzoek om Nederland op eigen gelegenheid te verlaten, strookt niet met de hiervoor besproken ratio van de regeling van strafonderbreking, zodat dit verzoek in redelijkheid kon worden afgewezen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 23 september 2019.
secretaris voorzitter