Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3143/TB, 21 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3143/TB

betreft: [klager]                                   datum: 22 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Şahin, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 8 maart 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. De beroepscommissie heeft verweerder in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. E. Şahin om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de instelling De Woenselse Poort te Eindhoven afgewezen.

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
Volgens de indicatiestelling van het NIFP van 20 maart 2018 dient de behandeling te starten in een FPC met het hoogste zorg en beveiligingsniveau. Klager is op 30 april 2018 geplaatst in FPC De Rooyse Wissel te Venray. Op 22 februari 2019 heeft klager verzocht om overplaatsing naar De Woenselse Poort.

3.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. 

Al eerder is op 13 september 2018 om overplaatsing verzocht. Dit verzoek is ingetrokken op basis van gemaakte afspraken. Deze afspraken zijn echter door De Rooyse Wissel niet nagekomen. Zo zou het bezoek van klagers moeder meer mogelijk gemaakt worden. Klagers moeder kan niet zelfstandig naar De Rooyse Wissel reizen, maar wel naar De Woenselse Poort. Vaker bezoek van zijn moeder zal bijdragen aan een goede inzet van klager voor zijn behandeling. Verder is klagers hele netwerk woonachtig in Eindhoven en wenst klager daar te resocialiseren. Daarnaast is in strijd met de gemaakte afspraken niet binnen twee weken maar pas na zes weken gestart met klagers behandeling en is de periode voor het starten van begeleid verlof niet verkort naar drie in plaats van acht maanden. Ten slotte is begonnen met psychomotorische therapie (PMT) terwijl dit volgens klager nooit geïndiceerd was. Door het niet nakomen van de afspraken voelt klager zich niet meer op zijn gemak in De Rooyse Wissel. Dit is versterkt doordat hij slachtoffer is geworden van een geweldsincident door een medewerker van De Rooyse Wissel. Klager voelt zich niet serieus genomen in zijn daarover ingediende klacht, nu hij daar nooit meer iets van heeft gehoord. Een en ander heeft nadelige gevolgen voor klagers behandeling. Daarnaast geven zijn behandelaren ook aan dat klager wisselend gedrag vertoont en beperkt deelneemt aan zijn programma. Verweerder gaat af op de mededeling van de behandelaren dat dit mogelijk het gevolg is van diabetes en slaapproblemen, maar heeft niet onderzocht of een en ander verband houdt met klagers ontevredenheid over zijn behandeling in De Rooyse Wissel. Klager werkt goed mee aan zijn behandeling maar ziet geen vooruitgang. Klager heeft er ook geen vertrouwen in dat De Rooyse Wissel zal gaan kijken naar mogelijke financiële ondersteuning van zijn moeder zodat zij klager vaker kan bezoeken. Verweerder is zonder dit te motiveren slechts afgegaan op het advies van De Rooyse Wissel zonder klager te horen en heeft daardoor onvoldoende rekening met klagers belangen gehouden. Verweerder heeft niet onderzocht of klagers behandeling zo snel mogelijk in De Woenselse Poort herstart kan worden, zodat klagers behandeling door de overplaatsing geen vertraging oploopt. In laatstgenoemde instelling is dezelfde soort behandeling en zorg mogelijk. Er is geen contra-indicatie voor een regioplaatsing. Klager heeft met het oog op de eerste plaatsing al zijn voorkeur voor De Woenselse Poort uitgesproken, maar is destijds in De Rooyse Wissel geplaatst omdat zijn behandeling daar eerder kon beginnen. Zijn behandeling is echter niet eerder begonnen omdat klager moest wachten. Er is geen reden om klager in De Rooyse Wissel te houden. Zijn persoonlijke belangen wegen in dit kader veel zwaarder. Klager wil graag op een zitting zelf uiteenzetten waarom hij overgeplaatst wil worden.

Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Het eerdere verzoek om overplaatsing van 13 september 2018 is bij besluit van 21 september 2018 afgewezen. De thans in beroep bestreden beslissing van 8 maart 2019 tot afwijzing van het verzoek om overplaatsing van 22 februari 2019 is op goede gronden genomen op basis van informatie van De Rooyse Wissel van 8 maart 2019. Daarbij zijn klagers belangen voldoende meegewogen. Volgens De Rooyse Wissel heeft klager vanwege een interne wachtlijst moeten wachten op het starten van een aantal therapieën, maar zit klager ten tijde van zijn tweede verzoek om overplaatsing midden in zijn behandeling. In de behandelplanbespreking van 26 februari 2019 is besloten de aanvraag voor begeleid verlof op te stellen en uit te zoeken welke financiële ondersteuning klagers moeder kan krijgen teneinde klager vaker te kunnen bezoeken. Vanuit het overige netwerk wordt er weinig initiatief getoond, maar bezien zal worden of netwerkbezoeken vanuit begeleid verlof georganiseerd kunnen worden. Mogelijkheden van resocialisatie in de regio zullen te zijner tijd onderzocht worden als klager toe is aan transmuraal verlof. De klacht over de medewerker van De Rooyse Wissel is in behandeling bij de commissie van toezicht, die klager daarover verder zal informeren. Er zijn voldoende behandelmogelijkheden in De Rooyse Wissel. Overplaatsing in de huidige fase van de behandeling is contraproductief omdat dit slechts tot vertraging in klagers behandeling zal leiden en is daarmee niet in klagers belang. Los van het bovenstaande behoort overplaatsing naar De Woenselse Poort niet tot de mogelijkheden omdat deze instelling beschikt over beveiligingsniveau 3 en klager volgens de indicatiestelling van 20 maart 2018 is geïndiceerd voor plaatsing in een FPC met het hoogste zorg- en beveiligingsniveau 4.

4.         De beoordeling

Klagers raadsman heeft aangegeven dat klager zelf het beroep graag mondeling wil toelichten. Dit verzoek is verder niet onderbouwd en ook is niet aangegeven op welke punten van het uitgebreide beroepschrift precies verduidelijking nodig zou zijn. Het verzoek van klager wordt afgewezen. Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken acht de beroepscommissie zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. De in artikel 53, tweede lid, Bvt neergelegde hoorplicht heeft naar het oordeel van de beroepscommissie betrekking op een voorgenomen beslissing van verweerder tot (over)plaatsing van een verpleegde die verweerder ambtshalve of op verzoek van een tbs-instelling neemt, zodat hij eventuele bezwaren van de verpleegde daarover kan vernemen voordat verweerder de beslissing neemt. Als verweerder beslist op een verzoek van een verpleegde zelf, is het standpunt van de verpleegde al bekend. In het geval de verpleegde het niet eens is met de beslissing van verweerder op zijn overplaatsingsverzoek staat daartegen beroep open in het kader waarvan hij op de argumenten van verweerder kan ingaan. Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient verweerder op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg in zijn overwegingen te betrekken:

a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;

b) de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt, en

c) de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

Regioplaatsing is volgens het door verweerder gevoerde beleid uitgangspunt bij plaatsing van ter beschikking gestelden. Op grond van de stukken stelt de beroepscommissie vast dat klager destijds conform de indicatiestelling van het NIFP is geplaatst in een FPC met beveiligingsniveau 4, zijnde De Rooyse Wissel, die in de regio van herkomst is gelegen. Bij een verzoek om overplaatsing moet worden gekeken of overplaatsing behandelinhoudelijk geïndiceerd is. Naar het oordeel van de beroepscommissie is het niet in het belang van klagers behandeling om hem in het huidige stadium van zijn behandeling over te plaatsen naar een andere instelling. Uit de door verweerder bij De Rooyse Wissel ingewonnen inlichtingen komt immers naar voren dat de behandelaren van mening zijn dat een overplaatsing niet in klagers belang is, nu dit zal zorgen voor vertraging in het behandelproces en klagers stappen naar resocialisatie. Na een proces van kennismaking en zicht krijgen op klagers problematiek is volgens de behandelaren een goede start met enkele inhoudelijk belangrijke behandeldoelen gemaakt, maar zal dit proces bij een overplaatsing door de nieuwe instelling opnieuw moeten worden opgestart. Inmiddels wordt bezien of begeleid verlof kan worden aangevraagd. Het is aan de instelling te bepalen in hoeverre het in het kader van klagers behandeling van belang is dat zijn familie en overig netwerk daarbij worden betrokken. De Rooyse Wissel heeft gemeld te bezien in hoeverre klagers moeder financieel kan worden ondersteund zodat zij klager vaker kan bezoeken dan nu het geval is. Ook wordt bezien of bezoeken van het overig netwerk vanuit begeleid verlof georganiseerd kunnen worden. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan een tbs-behandeling staat overigens niet ter beoordeling van de beroepscommissie. In het licht van de door het NIFP afgegeven indicatiestelling is overplaatsing naar een instelling zoals De Woenselse Poort met een lager beveiligingsniveau dan De Rooyse Wissel in het huidige stadium van klagers behandeling niet aan de orde. Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de bestreden beslissing niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne en mr. drs. L.C. Mulder, leden,  in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 22 juli 2019.

 

            secretaris                                 voorzitter                   

 

Naar boven