Nummer: R-19/2597/GB
Betreft: Klager] datum: 26 september 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 19 december 2018 genomen beslissing van de Minister van Rechtsbescherming (verder: de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Klager is op 28 mei 2019 door een lid van de Raad gehoord. De Minister heeft bericht geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting. Klager heeft ter zitting medegedeeld dat hij zich wil laten bijstaan in deze zaak door mr. D.M. Penn. Thans is de zaak overgedragen aan mr. M. Berkel. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sinds 15 augustus 2016 gedetineerd. Hij verblijft thans in de BPG van de locatie De Schie te Rotterdam.
3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is het er niet mee eens dat hij is geplaatst op de BPG-afdeling van de p.i. Vught. Klager zou een medewerker hebben aangevallen. Volgens klager is dat onjuist. Het is een leugenachtige verklaring. Klager geeft toe dat hij in een reflex een medewerker heeft geslagen, maar hij deed dat uit zelfverdediging. Er wordt verder gesteld door de directeur dat klager een medewerker tegen het gezicht heeft geschopt. Dat is onjuist. Klager heeft slechts zacht tegen het been van een medewerker geschopt. Het geweldsincident wordt klager telkens tegengeworpen. De wijze waarop het incident wordt beschreven, strookt niet met hoe het daadwerkelijk is gegaan. Van het geweldsincident zijn camerabeelden beschikbaar. Klager heeft deze kort kunnen bekijken. Hij blijft bij zijn standpunt dat hij werd aangevallen en dat hij zich slechts wilde verdedigen. Op de camerabeelden is te zien dat een medewerker naar klager loopt, dat zij in een strubbeling terechtkomen en dat hij de medewerker slaat, met als gevolg dat de medewerker op de grond valt, aldus klager. Dit geweldsincident heeft voor klager verschillende gevolgen gehad. Hij is geplaatst op de BPG-afdeling, maar er is ook aan klager een disciplinaire straf opgelegd en er is aangifte tegen hem gedaan. Klager is in beklag gegaan tegen de disciplinaire straf. De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard. Tegen de beslissing van de beklagcommissie is hij in beroep gegaan. De beroepscommissie heeft nog geen uitspraak gedaan in zijn zaak. Daarnaast is klager al een keer verschenen bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak aangehouden, omdat zij de camerabeelden ook willen zien. De rechtbank heeft ook bepaald dat verschillende medewerkers van de p.i. zullen worden gehoord als getuige. Inmiddels is beslist dat klager zal worden overgeplaatst naar locatie De Schie. Wanneer dat zal plaatsvinden, weet hij nog niet. Hij heeft zelf het verzoek ingediend om te worden overgeplaatst. Hij vindt het niet prettig te verblijven in de p.i. Vught. Als er iets is voorgevallen, dan zijn het medewerkers van de p.i. Vught die hem beoordelen en zij zijn niet objectief. Klager probeert zijn best te doen, maar hij wordt telkens tegengewerkt door de medewerkers. Klager heeft een vervelende tijd gehad in de BPG en hij wil daar een financiële tegemoetkoming voor.
3.2. De Minister heeft daarop als volgt – kort en zakelijk weergegeven – schriftelijk gereageerd. Uit het selectieadvies blijkt dat klager boos is geworden op een personeelslid. Een ander personeelslid is er tussen gekomen om verdere escalatie te voorkomen. Toen de boosheid was gesust liep klager weer richting het personeelslid op wie hij eerder boos is geworden. Het personeelslid merkte dat er achter hem iemand stond of dat er iets gebeurde en draaide zich om. Klager heeft direct uitgehaald en het personeelslid is op de grond gevallen. Zelfs toen het personeelslid roerloos op de grond lag, heeft klager hem meermalen geschopt, onder meer tegen zijn hoofd. Pas toen een collega van het personeelslid klager onder controle had gekregen, kon er alarm worden geslagen en kon klager worden ingesloten. Het personeelslid dat door klager is aangevallen, heeft zich moeten laten behandelen in het ziekenhuis. Hij heeft een dikke kaak, een buil op zijn voorhoofd en pijnlijke ribben en schouders. Klager heeft niet gehandeld uit een reflex en heeft zich evenmin verdedigd. Immers, terwijl het personeelslid roerloos op de grond lag, heeft klager nog op hem ingetrapt en hem dusdanig aan zijn hoofd verwond dat hij naar het ziekenhuis moest voor behandeling. Hoewel klagers gedrag tot het moment van het incident goed te noemen was, is bovengenoemde gedraging dermate ernstig dat een verblijf op een afdeling met beperkte gemeenschap onverantwoordelijk is. Camerabeelden hebben uitgewezen dat klager de agressor is geweest in het incident, aldus de Minister.
4. De beoordeling
Camerabeelden
4.1. Volgens klager klopt de feitelijke weergave niet zoals deze is opgenomen in het dossier. Aan klager, alsmede aan zijn raadsman, is een termijn gegeven tot 8 augustus 2019 om onder andere de camerabeelden te doen toekomen. Op 8 augustus 2019 is per e-mail een bericht ontvangen van mr. M. Berkel, met als bijlage een getuigenverhoor bij de rechter-commissaris. De getuige K., (toenmalig) medewerker van de p.i. Vught, en klager zijn gehoord. De beroepscommissie heeft geen camerabeelden van het geweldsincident ontvangen.
Inhoudelijk
4.2. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele of beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.
4.3. De BPG-afdeling van de p.i. Vught is onder meer een inrichting voor mannen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.
4.4. Klager is op de BPG-afdeling geplaatst omdat sprake is geweest van een ernstig geweldsincident. Uit het dossier komt naar voren dat klager een medewerker zonder aanleiding in het gezicht heeft geslagen, waardoor de desbetreffende medewerker direct “out” ging en vervolgens, toen de medewerker roerloos op de grond lag, meermalen klappen en trappen tegen het lichaam en het hoofd van die medewerker heeft gegeven. Een andere medewerker heeft klager onder controle moeten houden en pas toen dat lukte, kon hulp van andere collega’s worden ingeroepen. Het slachtoffer heeft zich moeten laten behandelen in het ziekenhuis vanwege het geweldsincident. Tegen klager is aangifte gedaan.
4.5. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze informatie uit het dossier en acht niet aannemelijk dat klager zou hebben gehandeld uit zelfverdediging. Daarbij neemt de beroepscommissie nog in aanmerking de verklaring bij de rechter-commissaris van getuige K., (toenmalig) medewerker van de p.i., met betrekking tot het incident. Hoewel deze getuige kritiek uit op de wijze van omgaan door het slachtoffer met klager, blijkt uit die verklaring evenmin van zelfverdediging. De getuige verklaart immers dat klager achter het slachtoffer aanliep en hem met gebalde vuist in het gezicht sloeg, waarop het slachtoffer tegen de grond ging en klager hem vervolgens trapte.
4.6. Gelet op de ernst van het incident kon de Minister op basis hiervan oordelen dat plaatsing van klager op de BPG-afdeling noodzakelijk was. Dat het incident voor klager ook andere gevolgen heeft gehad, zoals een disciplinaire straf en een strafzaak, doet hier niet aan af. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is ongegrond.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 26 september 2019.
secretaris voorzitter