Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1569/GA, 25 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/1569/GA

betreft: [klager]                                               datum: 25 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M. Kuyp, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 16 augustus 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Achterhoek te Zutphen, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M.M. Kuyp om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het niet goed verlopen van klagers traject in het kader van zijn plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) (OH-2018-188). De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, nu zij van oordeel is dat er geen sprake is van een beslissing van de directeur in de zin van artikel 60 van de Pbw. Klager heeft duidelijk aangegeven in zijn klacht dat ´hij van de directie zwart op wit wil dat op alle leefgebieden wordt nagekomen waar de maatregel voor is bedoeld´. Op dat moment was het voor klager niet duidelijk wat het ´plan van aanpak´ was voor zijn ISD-maatregel. Impliciet kan hier het ontbreken van het verblijfsplan mee worden bedoeld. In artikel 18a, eerste lid, van de Pbw, is bepaald dat de directeur zorg draagt dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen een maand na binnenkomst van de gedetineerde in de inrichting voor stelselmatige daders, zoveel mogelijk in overleg met hem, een verblijfsplan wordt vastgesteld. Klager betwist dat dit verblijfsplan is opgesteld. Gelet op het feit dat klager van oordeel is dat door de directie in strijd is gehandeld met deze bepaling, dient de klacht ontvankelijk te worden verklaard. Nu niet kan worden opgemaakt uit de stukken dat een verblijfsplan is opgesteld, is de termijn van artikel 18a van de Pbw overschreden doordat deze niet binnen een maand na binnenkomst van klager in de inrichting is vastgesteld. Aan klager dient een tegemoetkoming te worden toegekend voor het door klager geleden ongemak. Klager heeft langer dan noodzakelijk in onzekerheid moeten verblijven over de voortvarendheid waarmee het personeel van de inrichting werkt.

De directeur heeft in beroep gepersisteerd bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

3.         De beoordeling

In beroep wordt namens klager voor het eerst aangevoerd dat de klacht impliciet betrekking heeft op het ontbreken van een verblijfsplan. Nu niet is gebleken dat over het ontbreken van een verblijfsplan in een eerder stadium is geklaagd, is de beroepscommissie van oordeel dat dit een uitbreiding betreft van de oorspronkelijke klacht. Een dergelijke uitbreiding van de klacht is in beroep echter niet geoorloofd. De beroepscommissie zal zich in haar toetsing derhalve beperken tot de oorspronkelijke klacht. Klagers klacht ziet op het verloop van het ISD-traject. Ten aanzien van klachten over onder andere het verloop van het ISD-traject, de inhoud, de doelmatigheid en de zorgvuldigheid van de behandeling bestaat een afzonderlijke procedure als geregeld in artikel 38s Sr. Daarover kan daarom, blijkens vaste jurisprudentie van de Raad, niet op grond van artikel 60 van de Penitentiaire Beginselenwet worden geklaagd. De beroepscommissie verwijst daarbij naar haar uitspraak van 20 oktober 2017, 16/4169/GA en 17/0672/GA. Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan derhalve naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

A

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, J. Schagen MA en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 25 juli 2019.

   

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

 

Naar boven