Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3299/TA, 30 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

    

nummer:           R-19/3299/TA                      

betreft: [klager]                                 datum: 30 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 maart 2019 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder ook te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 14 augustus 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […], jurist bij FPC Oostvaarderskliniek. Tevens was als toehoorder ter zitting aanwezig […] Jambroes, lid van de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft:
a.         het onder dwang moeten verrichten van (zware) arbeid en het niet ontvangen van een loon vervangende uitkering van 70% (OV 2018/142 en 143);
b.         de weigering om klager een nieuw horloge te laten aanschaffen en het niet terugstorten van de betaling (OV 2018/144);
c.         de ophoging van klagers schuld door toedoen van de inrichting (OV 2018/145) en
d.         de (verlenging) van de weigering om te telefoneren met klagers broer ingaande op 11 september 2018 (OV 2018/160).

De beklagcommissie heeft klager ten aanzien van a, b en c niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag en het beklag vermeld onder d. ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a. Klager is voor 80 à 100 % afgekeurd, niet in staat arbeid te verrichten wegens forse rugklachten (hernia) en dient daarom in aanmerking te komen voor een loon vervangende uitkering van 70%. Hij heeft in de keuken gewerkt terwijl hij op de afdeling Sterreschans verbleef. Terug in Almere is hij bedreigd met een mes. Hij heeft een jaar geen vergoeding van 70% ontvangen. Hij heeft geen werk geweigerd. Hij mocht de afdeling niet af. Klager is betrokken geweest bij een vechtpartij en was bang dat hij de medeverpleegde tegen zou komen.

Klager is ontvankelijk in het beklag.
b. Een waarnemend hoofd behandeling heeft goedgekeurd dat klager een horloge zou aanschaffen en klager heeft dit ook betaald. Vervolgens was het andere hoofd behandeling terug van vakantie en werd gezegd dat klager het horloge zou gaan ruilen voor drugs en daarom mocht hij het toch niet kopen. De beschuldigingen zijn niet juist en onacceptabel. Het geld dat klager heeft overgemaakt voor het horloge is nooit aan hem teruggestort.

c. Klager is open geweest over zijn schulden. Bij binnenkomst in de instelling stond er € 10.000,= aan schulden open en heeft hij gevraagd of er een aflossingsregeling kon worden getroffen. Gezegd is dat klager een schuld van € 10.000,= niet zou kunnen aflossen en dat aan de schuldeisers zou worden gevraagd om de schulden te bevriezen. De inrichting stelt echter dat klager bij binnenkomst in de instelling in 2010 geen €10.000,= maar ruim € 20.000,= schuld had. Gewezen wordt op de wettelijke aantekeningen derde kwartaal 2014 waarin te lezen is dat de schulden door de afdeling materiële dienstverlening in kaart zijn gebracht en dat het bij elkaar opgeteld om een bedrag gaat van € 10.000,=. Als gekeken wordt naar het verdere verloop als beschreven in de wettelijke aantekeningen dan roept het financieel beheer door de instelling allerlei vragen op, met name de vraag of de instelling wel adequaat hulp heeft verleend. Het beheer van klagers geld is niet adequaat uitgevoerd en daardoor heeft de instelling onrechtmatig gehandeld jegens klager. Klager is ontvankelijk in het beklag. In 2017 zou, terwijl hij in de instelling verbleef, zijn schuld € 26.000,= hebben bedragen en inmiddels € 41.500,= . Klager heeft dit pas vernomen na zijn overplaatsing naar FPC De Kijvelanden. Alleen de schuld aan het UWV zou zijn bevroren. Negen jaar lang is hier niet over gecommuniceerd met klager. In de tbs is het de bedoeling om schulden op te lossen. Klager is het spoor bijster. In de tijd dat hij werkte en inkomen had, heeft hij gespaard voor zijn resocialisatie en verder zijn inkomsten uitgegeven aan roken, eten en drinken. Van zijn inkomsten zijn geen schulden afgelost. Klager is nooit gezegd dat hij schulden van zijn inkomsten moest afbetalen.

d. Het is juist dat er sprake was van een conflict maar klager heeft geen bedreigingen geuit; ook niet via zijn broer. De beslissing om de belmaatregel op te leggen, is te lichtvaardig genomen, was onterecht en heeft te lang, te weten tien dagen, geduurd. Klager wil hiervoor een tegemoetkoming. Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a. Het hoofd behandeling beoordeelt of en in welke mate een verpleegde in staat is om blokken/dagbesteding te volgen. Dit staat los van het (gedeeltelijk) wel of niet afgekeurd zijn buiten de instelling. Het hoofd behandeling heeft de inschatting gemaakt dat klager - ondanks dat hij buiten de instelling afgekeurd zou zijn - in samenwerking met het behandelteam in staat zou moeten zijn om een vorm van dagbesteding/werkblokken op te pakken. Klager weigerde echter om te werken en kreeg daarom ook geen uitkering van 70%. Als een maatregel wordt opgelegd, wordt een verpleegde niet uitbetaald voor blokken. Dat klager in de periode na zijn verblijf op de afdeling Sterreschans niet kon werken, is niet eerder aangevoerd in beklag.

b. Nagegaan zal worden of de betaling van het horloge is teruggestort op klagers rekening-courant.

c. Navraag bij de afdeling materiële dienstverlening leerde dat klager bij binnenkomst in de instelling in 2010 geen € 10.000,.- maar ruim € 20.000,- schuld had. Hij had bij binnenkomst alleen al bij DSB € 15.000,= schuld. Bij binnenkomst is gesproken over aflossen maar gezien zijn inkomsten kon hij dat niet. Niet gezegd is dat klager nooit zou hebben gewerkt. Alle schuldeisers van klager zijn aangeschreven met het verzoek om de schulden te bevriezen. Die brieven kunnen eventueel na opvraging worden overgelegd. Bevriezing van schulden kan alleen worden gevraagd, maar niet geëist. De meeste schuldeisers hebben niet op de brieven, ook niet na bellen, vanuit de instelling gereageerd. Het is alleen gelukt een vordering van het UWV van ruim € 9.000,- te bevriezen. Klager is nooit toegezegd dat al zijn schulden zouden worden bevroren. De instelling is daarvoor immers afhankelijk van de goede wil van de schuldeisers. De afdeling materiële dienstverlening heeft alles gedaan wat mogelijk was.

d. De beperking is aan klager opgelegd in verband met meldingen van klagers ex-partner dat klager - door tussenkomst van zijn broer - haar telefonisch met de dood zou bedreigen. Dit soort signalen wordt altijd serieus genomen. In eerste instantie is klager geweigerd telefonisch contact te hebben met zijn broer en mocht hij zijn overige netwerkleden slechts bellen onder begeleiding. Er is niets uit het onderzoek gekomen. Sinds 21 september 2018 mocht klager daarom weer onbegeleid bellen met zijn netwerk en mocht hij begeleid bellen met zijn broer.

Klager is in oktober 2018 overgeplaatst naar FPC De Kijvelanden. Op 11 september 2019 is met betrekking tot b. nadere schriftelijke informatie van de instelling ontvangen over de terugbetaling van € 279,= aan klager.

3.         De beoordeling

a: Het onder dwang moeten verrichten van (zware) arbeid betreft een vermeende schending van het verbod op dwangarbeid als vermeld in artikel 4 EVRM en artikel 19 van de Grondwet. Gelet op het bepaalde in artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, Bvt zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie op dit punt vernietigen en klager alsnog ontvangen in het beklag. Dat klager onder dwang (zware) arbeid moest verrichten is gelet op de stukken en het behandelde ter zitting niet aannemelijk geworden. De beroepscommissie zal het beklag op dit punt alsnog ongegrond verklaren. Ten aanzien van het niet verstrekken van een loon vervangende uitkering van 70% overweegt de beroepscommissie dat uit onder meer RSJ 3 mei 2016, 16/303/TA en RSJ 27 november 2014, 14/1351/TA volgt dat het niet uitbetalen van een vergoeding voor uren waarin klager niet heeft gewerkt niet wordt aangemerkt als een beslissing van het hoofd van de instelling waartegen op grond van artikel 56, eerste lid onder e, Bvt beklag openstaat. In zoverre zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met deels wijziging van de gronden. Dat klager in de betreffende periode niet mocht werken, is voor het eerst aangevoerd in beroep en is daarom in beroep niet aan de orde. Overigens acht de beroepscommissie dit niet aannemelijk geworden.

b: De beroepscommissie overweegt dat het beklag betrekking heeft op de vermeende schending van een eigendomsrecht en dat gelet op het bepaalde in artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, Bvt klager alsnog in het beklag kan worden ontvangen.  Uit de reactie van het hoofd van de instelling op het beklag volgt dat klager er toentertijd van werd verdacht betrokken te zijn bij drugshandel in de instelling en dat gevreesd werd dat hij het betreffende horloge, dat een aanschafwaarde van € 279,= had, zou verkopen voor drugs. In dit licht gezien is de beroepscommissie van oordeel dat de weigering om het horloge aan te schaffen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Dat klager tijdens de vakantie van zijn hoofd behandeling eerder toestemming had gekregen van de vervanger van het hoofd behandeling voor de aanschaf van het horloge is ongelukkig, maar doet aan het bovenstaande niet af. Op grond van de door de instelling nader verstrekte informatie kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat het geldbedrag van € 279,= daadwerkelijk aan klager is geretourneerd. Personeelsleden hebben verklaard bijna zeker te weten dat het geld aan klager is teruggegeven. Een dagrapportage of een andere vorm van registratie kan echter niet (meer) worden overgelegd. Het niet voeren van een deugdelijke registratie wordt toegerekend aan het hoofd van de instelling en in zoverre zal de beroepscommissie het beroep en het beklag gegrond verklaren en klager een tegemoetkoming toekennen van € 25,=. Ten aanzien van de vergoeding van de door klager geleden schade staan andere wegen open. De beroepscommissie geeft het hoofd van de instelling in overweging om aan klager een schadevergoedingsvoorstel te doen.

c: Uit onder meer RSJ 24 maart 2003, 02/2676/TA volgt dat het beheer van eigen geld van de verpleegde niet wordt aangemerkt als een bij of krachtens de Bvt gestelde zorgplicht, waartegen op grond van artikel 56, vierde lid, Bvt geen beklag openstaat. Ingevolge artikel 40, tweede lid, Rvt berust het beheer van het eigen geld van de verpleegde bij het hoofd van de instelling, tenzij in het verplegings- en behandelingsplan anders is bepaald. Dit laatste is niet aangevoerd, noch gebleken. In het kader van deze beheersbevoegdheid beslist het hoofd van de instelling over de uitvoering ervan, welke beslissing een beperking van het eigendomsrecht van de verpleegde inhoudt. De beroepscommissie vat het beklag op als gericht tegen de concrete wijze van uitvoering van de beheersbevoegdheid van het hoofd van de instelling en zal op dit punt de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvangen in zijn beklag. Uit de stukken en met name de wettelijke aantekeningen en het behandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat klager tijdens zijn verblijf in de instelling onvoldoende is geïnformeerd over de omstandigheid dat niet al zijn schulden bevroren waren en dat deze aanzienlijk groeiden. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan het hoofd van de instelling worden verweten dat klager hierover onvoldoende is geïnformeerd en daarom te kort is geschoten in (het beheer van) klagers financiën. Zij zal derhalve op dit punt het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie stelt in verband met de toekenning van een tegemoetkoming voorop dat een tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. In geval er sprake is van schade en indien deze schade eenvoudig is te begroten, is er aanleiding schadevergoedingsaspecten te betrekken bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. In het onderhavige geval is niet eenvoudig vast te stellen of door het hoofd van de instelling daadwerkelijk schade aan klager is toegebracht; laat staan hoe hoog deze eventuele schade zou zijn. Voor het verkrijgen van een schadevergoeding staan voor klager andere wegen open. In verband met het door klager ondervonden ongemak acht de beroepscommissie een tegemoetkoming van € 100,= op zijn plaats.

d: Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve op dit punt ongegrond worden verklaard.

4.  De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a, het niet verstrekken van een loon vervangende uitkering, en d ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met ten aanzien van a, het niet verstrekken van een loon vervangende uitkering, deels wijziging van de gronden. Ten aanzien van a, het onder dwang moeten verrichten van zware arbeid, en b, de weigering om klager een nieuw horloge te laten aanschaffen, vernietigt de beroepscommissie op deze punten de uitspraak van de beklagcommissie, ontvangt zij klager alsnog in het beklag, maar verklaart zij het beklag ongegrond. Ten aanzien van b, het niet terugstorten van een betaling, en c verklaart zij het beroep gegrond, vernietigt zij op deze punten de uitspraak van de beklagcommissie, ontvangt zij klager in het beklag en verklaart het beklag gegrond. Zij kent klager ter zake een tegemoetkoming toe van in totaal € 125,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. M. Daniel en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 30 september 2019.         

     

            secretaris         voorzitter

Naar boven