Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2164/SGA, 29 augustus 2019, schorsing
Uitspraakdatum:29-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/2164/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 29 augustus 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van  […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Hoogvliet te Rotterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 23 augustus 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 23 augustus 2019 om 11.00 uur en eindigend op 30 augustus 2019 om 11.00 uur, wegens het vermoeden van frauderen bij een urinecontrole.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 27 augustus 2019 (kenmerk: Ho-2019-000336) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 27 augustus 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de bestreden beslissing volgt dat bij verzoeker op 15 augustus 2019 een urinecontrole is afgenomen. De uitslag hiervan betrof geen uitslag op het gebruik van methadon, terwijl verzoeker dit wel verstrekt krijgt door de medische dienst. Volgens het laboratorium en de medische dienst zou verzoeker daarom maximaal moeten scoren op het gebruik van methadon bij een urinecontrole. Aangezien bij drie van de vier recent bij verzoeker afgenomen urinecontroles geen (of een lage) methadonwaarde is aangetroffen in zijn urine, gaat de directeur ervan uit dat verzoeker de uitslag van de urinecontrole beïnvloedt en neemt de directeur aan dat verzoeker urine van een ander heeft ingeleverd. Verzoeker ontkent dat hij heeft gefraudeerd. Hij stelt dat hij onder toezicht van het personeel urine heeft afgegeven en dat het onmogelijk is om urine van een ander in te leveren tijdens een urinecontrole, omdat het personeel er letterlijk bovenop staat. Daarnaast geeft verzoeker aan dat hij al eerder in beklag is gegaan tegen de wijze van afname en de verzegeling tijdens de urinecontroles. De vraag ligt daarmee voor of er geen mogelijkheid is tot verwisseling van monsters die niet te wijten is aan het gedrag van verzoeker.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is uit de door de directeur overgelegde stukken onvoldoende gebleken van concrete feiten en omstandigheden die de aanname van de directeur, dat verzoeker urine inlevert van een ander dan wel fraudeert bij een urinecontrole, kunnen onderbouwen. De beslissing van de directeur tot oplegging van een disciplinaire straf is, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, onvoldoende gemotiveerd en daarmee, voorlopig oordelend, als onredelijk en onbillijk aan te merken. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur per direct tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 29 augustus 2019.

secretaris         voorzitter

Naar boven