Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2108/SGA, 16 augustus 2019, schorsing
Uitspraakdatum:16-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/2108/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 16 augustus 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van  […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Detentiecentrum Rotterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 14 augustus 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 14 augustus 2019 om 14.15 uur en eindigend op 28 augustus 2019 om 14.15 uur, wegens het weigeren van opdrachten van het personeel en het toepassen van fysieke en verbale agressie jegens personeel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 14 augustus 2019 (kenmerk: DC-2019-000532) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 15 augustus 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 14 augustus 2019, volgt dat verzoeker weigerde weg te gaan bij een balie en dat hij tegen het personeel heeft gescholden en zich vervolgens heeft verzet toen het personeel hem naar zijn cel wilde begeleiden. Het verzet bestond eruit dat verzoeker in eerste instantie zijn lichaam in tegenovergestelde richting liet hangen en later door wat tegen te duwen met zijn lichaam. Verzoeker erkent dat hij onjuist heeft gehandeld en wil zijn excuses aanbieden bij het personeel, maar is het niet eens met de hoogte van de opgelegde disciplinaire straf.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter moet een disciplinaire straf van veertien dagen strafcel voor het door verzoeker getoonde gedrag, waarbij het verzet niet bestond uit geweld (zoals slaan of schoppen), maar uit het fysiek niet meewerken en er geen (ernstige) bedreigingen zijn geuit, terwijl verzoeker heeft ingezien dat hij verkeerd heeft gehandeld en hij zijn excuses heeft aangeboden, disproportioneel worden geacht. Dat, zoals door de directeur als motivering is aangevoerd, de laatste tijd in het betreffende DC veel groepsgerichte agressie is, kan de hoogte van de straf evenmin rechtvaardigen nu niet is gebleken dat verzoeker daar een rol in speelt. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 16 augustus 2019.

secretaris         voorzitter

Naar boven