nummer: R-18/2021/GA
betreft: [klager] datum: 30 juli 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.N.A. Brouns, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 19 oktober 2018 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. D.N.A. Brouns om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vertraging van klagers detentiefasering (S-2018-000203). De beklagcommissie heeft het beklag deels ongegrond verklaard en heeft klager deels niet-ontvankelijk verklaard voor zover hij tijdens en na de beklagzitting klaagt over de afwijzing van zijn verlofaanvraag door de selectiefunctionaris, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager stelt dat de inrichting onvoldoende inspanning heeft verricht om hem te laten faseren. Uit het besluit van de selectiefunctionaris van 28 maart 2018 volgt dat het OM positief adviseert over het verlof en de politie voorwaarden bij het verlof adviseert. Echter, de vrijhedencommissie van de inrichting adviseert negatief wegens het vermeend opnieuw plegen van een strafbaar feit en het reclasseringsadvies. Klager stelt dat niet duidelijk is geworden dat de inrichting een belangenafweging heeft gemaakt. Volgens hem is in de gemaakte afweging niet meegewogen dat klager uiteindelijk na ongeveer negen jaar de inrichting zal verlaten zonder enige resocialisatie en zonder enige vrijheid te hebben genoten.
De enkele verwijzing naar artikel 1e, onder b, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden is onvoldoende. In dit artikel staat dat de uitsluiting van het promotie- of het plusprogramma ongedaan wordt gemaakt indien de vervolging voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van misdrijven niet leidt tot een veroordeling. In klagers geval is bekend dat als de inhoudelijke behandeling van zijn zaak zal plaatsvinden, hij al geruime tijd niet meer in de inrichting verblijft. Dit betekent dat klager geen detentiefasering kan genieten en het ongedaan maken van uitsluiting niet meer mogelijk is. Voorts is het enkel bespreken van klager in de vrijhedencommissie op 27 maart 2018 niet voldoende om te kunnen spreken dat iets wordt gedaan aan zijn detentiefasering. Klager stelt dat van inspanning geen sprake is, omdat klagers verzoek enkel wordt afgewezen en niet wordt gekeken naar oplossingen.
Gelet hierop is klager van mening dat de inrichting onzorgvuldig heeft gehandeld, dat de beslissing op onjuiste gronden is genomen en dat er geen sprake is van een zorgvuldige en inzichtelijke belangenafweging. Klager verzoekt het beroepschrift mondeling te mogen toelichten.
De directeur persisteert in beroep bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.
3. De beoordeling
Klager verzoekt het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie, met dien verstande dat de beklagcommissie ten aanzien van de beslissing van 28 maart 2018 van de Minister voor Rechtsbescherming tot afwijzing van het algemeen verlof zich onbevoegd had moeten verklaren van het beklag kennis te nemen. Nu de beklagcommissie zich in onderhavig geval ten onrechte (impliciet) bevoegd heeft verklaard van het beklag kennis te nemen en klager daarin vervolgens niet-ontvankelijk heeft verklaard, zal de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre worden vernietigd. Het beroep zal voor het overige ongegrond worden verklaard.
De beroepscommissie merkt nog op dat op 17 juli 2018 de beroepscommissie het door klager ingediende beroep tegen de afwijzing van het algemeen verlof ongegrond heeft verklaard (RSJ 17 juli 2018, R-197).
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor wat betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het beklag gericht tegen de afwijzing d.d. 28 maart 2018 van klagers verlofaanvraag door de Minister voor Rechtsbescherming en bepaalt dat de beklagcommissie onbevoegd is van het beklag kennis te nemen. Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, J. Schagen MA en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 30 juli 2019.
secretaris voorzitter