Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4481/GB, 23 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:23-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4481/GB

Betreft:            [klager]            datum: 23 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.R. Backer, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 13 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een kort penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 27 maart 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de locatie De Schie te Rotterdam.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep - samengevat - als volgt toegelicht.

Het is klager niet duidelijk waarop de uitspraak is gebaseerd dat sprake zou zijn van hardnekkige verslavingsproblematiek. Voor zover die stelling is gebaseerd op het rapport van de reclassering van 16 juli 2018, geldt dat dit rapport is opgemaakt ten behoeve van de zitting in eerste aanleg op 1 augustus 2018. Dit rapport is niet meer actueel. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet goed te begrijpen waarom thans van hardnekkige verslavingsproblematiek sprake is. Dit klemt temeer nu klager zich blijkens het selectieadvies correct en meewerkend heeft gedragen. Bovendien is de verwijzing naar de NIFP-rapportage niet relevant, nu de rechtbank uiteindelijk geen tbs heeft opgelegd. Voorts is de reclassering niet verzocht om advies, terwijl dit gelet op de oude datum van het laatste advies voor de hand had gelegen. Voor zover aan de gestelde verslavingsproblematiek het selectieadvies ten grondslag wordt gelegd, stelt klager dat deze (onjuiste) informatie afkomstig is van het Openbaar Ministerie (OM). Het OM op haar beurt refereert aan het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia, waarin de psychiater aangeeft dat klager ‘buiten’ steeds terugvalt in alcoholgebruik. Gelet op de oudere datum van de rapportages en mede gelet op het feit dat dit onderzoek ziet op de periode waarin de tenlastegelegde feiten hebben plaatsgevonden (februari – maart 2018) valt niet zonder meer, althans niet zonder nadere motivering en/of advies van de reclassering, te zeggen dat van een alcoholverslaving (nog) sprake is.

Ook het gestelde recidivegevaar is niet redengevend voor de afwijzing van klagers verzoek. Niet blijkt dat een traject is ingezet om het gestelde gevaar voor recidive weg te nemen, althans te verminderen. Klager heeft zich tijdens zijn detentie goed gedragen en is daardoor gepromoveerd naar het plusprogramma. Daar komt bij dat klager gedurende zijn detentie geen verlof heeft genoten. Het laatste ingediende verlof is na 12 juli 2019, in overleg met de casemanager, ingetrokken want er liep op dat moment een aanvraag voor deelname aan een kort p.p. Klagers casemanager heeft hem daarbij laten weten dat hij in aanmerking kwam voor een kort p.p. Ook op dit punt is de bestreden beslissing gebrekkig gemotiveerd. Bovendien valt niet goed in te zien dat en waarom het vermeende gevaar voor recidive bij de beoordeling omtrent een kort p.p. een contra-indicatie zou zijn, gelet op het feit dat klager op 18 september 2019 in vrijheid wordt gesteld. Nu klager zich tijdens zijn detentie goed heeft gedragen, valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet goed te begrijpen dat en waarom klager niet in staat zal zijn de met de grotere vrijheden gepaard gaande verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Zonder nadere motivering heeft de Minister het advies van het OM overgenomen. De Minister heeft de reclassering niet om advies gevraagd.

Het feit dat klager arbeidsongeschikt is, kan evenmin bijdragen aan de afwijzing. Klager is uitsluitend vanaf 13 mei 2019 als arbeidsongeschikt aangemerkt. Desalniettemin heeft klager de casemanager laten weten dat hij bij deelname aan een kort p.p. kan en zal werken bij de heer [X]. De heer [X] heeft voor klager een verlofadres geregeld en ook kan klager voor de heer [X], die meerdere panden heeft om te verhuren, diverse klussen uitvoeren. Het is derhalve voldoende aannemelijk dat klager 26 uur aan activiteiten zal verrichten als bedoeld in artikel 5 van de Penitentiaire maatregel (Pm). Klager verzoekt een vergoeding voor de door hem ten onrechte misgelopen detentiefasering.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing - samengevat - als volgt toegelicht.

Hoewel elke gedetineerde belang heeft bij een gefaseerde terugkeer naar de maatschappij, is het de vraag welk traject voor een gedetineerde de meeste kans geeft op een succesvolle terugkeer. Objectief gezien moet worden geconstateerd dat er een aantal contra-indicaties is voor deelname aan een kort penitentiair programma. Daarbij valt te denken aan de kennelijk hardnekkige verslavingsproblematiek van klager en het feit dat hij niet in staat is arbeid te verrichten. Het door klager gewenste resocialisatietraject is een traject dat primair een focus op arbeidstoeleiding heeft. Uit de beschikbare informatie blijkt dat klager niet in staat is om te werken. De senior casemanager heeft dan ook te kennen gegeven dat klager niet plaatsbaar is. Nu klager niet beschikt over een goedgekeurde invulling van de verplichte programmatische uren, voldoet hij niet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 5 van de Pm. Daarbij komt dat, anders dan klagers advocaat stelt, ook het gevaar op recidive dient te worden betrokken in de beslissing, alsmede de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn met de grotere vrijheden gepaard gaande verantwoordelijkheid te kunnen dragen. De beslissing is gezien het bovenstaande op juiste gronden genomen.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager is op 18 september 2019 in vrijheid gesteld. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

4.2.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Pm zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.3.      Ten aanzien van de invulling van het p.p. schrijft artikel 5 van de Pm voor dat een p.p. minimaal 26 uur per week aan activiteiten omvat waaraan door de deelnemer aan dat p.p. wordt deelgenomen. Uit het dossier komt naar voren dat klager arbeidsongeschikt is. De senior casemanager heeft te kennen gegeven dat klager ongeschikt is voor een p.p. en dat klager, gezien het feit dat hij in de inrichting niet heeft gewerkt, niet te plaatsen is binnen een traject. Derhalve is geen sprake van een concreet p.p., waardoor klager niet voldoet aan de voorwaarden voor deelname aan een p.p. Het verzoek kon reeds om die reden worden afgewezen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.4.      Ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsman de proceskosten van de beroepsprocedure te vergoeden, overweegt de beroepscommissie dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 23 september 2019.

           secretaris         voorzitter

Naar boven