Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4705/GB, 20 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:20-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4705/GB

Betreft:            [klager]            datum: 20 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. I.T.H.L. van de Bergh, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 9 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het verzoek om uitstel van klager betreffende de oproep zich op 23 september 2019 te melden in de gevangenis van de locatie Sittard afgewezen.

2.         De feiten

Op 1 juli 2019 is klager opgeroepen zich op 23 september 2019 te melden in de gevangenis van de locatie Sittard voor het ondergaan van 74 dagen gevangenisstraf. Op 4 september 2019 is namens klager een verzoek om uitstel van de melddatum ingediend, dat de Minister op 9 september 2019 heeft afgewezen.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager kampt met medische en psychische klachten zodat het ondergaan van een (resterende) gevangenisstraf een te zware belasting voor hem vormt. Om die reden heeft klager een gratieverzoek ingediend, met het verzoek om de gevangenisstraf thuis te mogen ondergaan met elektronische controle. Om te voorkomen dat de executie van de resterende gevangenisstraf tijdens de behandeling van het gratieverzoek aanvangt, verzoekt klager uitstel van de melddatum. Klager heeft – als gevolg van een mislukte middenrifoperatie – regelmatig last van lichamelijke klachten, zoals een opgezette buik, problemen bij eten of drinken, verhoogde bloeddruk (waardoor hij vaak niet kan slapen) en soms functieverlies aan de linkerkant van zijn lichaam. Klager is op dit moment onder behandeling bij een gespecialiseerde arts in Leuven (België) en er kan niet worden uitgesloten dat hij in de nabije toekomst een operatie moet ondergaan. Indien klager in detentie verblijft is het zeer lastig hem de juiste specialistische zorg te bieden. Daarnaast zit klager in een rouwproces - waarvoor hij onder behandeling is bij een psycholoog -, na het verlies van zijn petekind op 3 juni jl. Klager voelt zich te kwetsbaar voor detentie. Volgens de psycholoog zullen de klachten mogelijk toenemen in detentie met het risico op suïcidaliteit. Uit het reclasseringsverslag van 21 juli 2019 volgt dat indien klager in detentie raakt, hij en zijn dochter hun huis zullen verliezen. Daarnaast zal klager zijn inkomen verliezen zodat hij niet meer kan voldoen aan zijn betalingsverplichting bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau. Verzocht wordt uitstel te verlenen tot na de behandeling van het ingediende gratieverzoek.

3.2.      De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De Minister verwijst naar de beslissingen van 29 augustus 2019 en 9 september 2019. Zoals blijkt uit de aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM) over het uitstelbeleid kan een verzoek om uitstel om verschillende redenen worden toegekend. Voorop staat echter de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, daarom wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden uitstel verleend. Klager is voor het eerst opgeroepen op 9 juli 2018, waarna klager op 14 juli 2018 een verzoek tot uitstel heeft ingediend wegens gezondheidsproblemen. Op 2 augustus 2018 is klagers dossier doorgestuurd naar de medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA). Op 28 juni 2019 heeft het IMA  bericht dat klager detentiegeschikt wordt geacht, met het verzoek de detentie te laten aanvangen vanaf half september 2019 in verband met lopende onderzoeken.

Het door klager ingediende gratieverzoek heeft geen opschortende werking als de detentie reeds is aangevangen. Klager is al sinds 18 oktober 2016 bekend met de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf en heeft voldoende  gelegenheid gehad om maatregelen te treffen om de consequenties van de detentie op te vangen. Hoewel klager op 17 september 2019 heeft verzocht zijn detentie in twee keer te mogen ondergaan, is het niet mogelijk een detentie in termijnen te ondergaan.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht om uitstel van zijn melddatum. Uit het beroepschrift volgt dat klager onder behandeling staat voor medische en psychische klachten. Klager stelt dat hij om die reden niet in staat is een detentie te ondergaan. Daarnaast stelt klager dat hij in de (financiële) problemen zal komen en hij zijn huis zal verliezen.

4.2. Het namens klager ingediende gratieverzoek heeft gelet op het bepaalde in artikel

558a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geen opschortende werking van rechtswege. Zodoende staat het door klager ingediende gratieverzoek niet aan de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf in de weg.

4.3. Hoewel uit het dossier voldoende blijkt dat klagers gezondheidssituatie zorg behoeft,

volgt uit de inlichtingen van de Minister dat de medisch adviseur van het IMA klager wel detentiegeschikt heeft geacht. Voorts acht de beroepscommissie de door klager gestelde gevolgen van zijn detentie voor zijn privésituatie onvoldoende onderbouwd. Daarnaast is klager sinds 18 oktober 2016 bekend met het feit dat de gevangenisstraf ten uitvoer dient te worden gelegd en heeft hij dus voldoende tijd gehad om maatregelen te treffen om eventuele gevolgen van zijn detentie voor zijn privésituatie te ondervangen. Daarbij gaat het om een (relatief) korte straf van 74 dagen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk aangemerkt worden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Klager dient zich op 23 september 2019 bij de locatie Sittard te melden.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter,  J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 20 september 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven