Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4041/GB, 4 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:04-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4041/GB

Betreft:            [klager]            datum: 4 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.S. van der Horst, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 18 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing van de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem naar (zo blijkt uit het overplaatsingsverzoek van 23 april 2019) de gevangenis van de locatie De Schie te Rotterdam, de p.i. Nieuwegein, de locatie Esserheem te Veenhuizen of de p.i. Lelystad afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 29 maart 2015 gedetineerd. Hij verblijft in de p.i. Arnhem.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep - samengevat - als volgt toegelicht.

Klager heeft enige tijd een overplaatsingsverzoek ingediend waarbij hij de p.i. Dordrecht, de locatie Zuyder Bos, de p.i. Lelystad en de locatie Rotterdam als selectievoorkeur heeft aangegeven. Reden voor het verzoek is dat klager stelt zijn draai niet te kunnen vinden in de p.i. Arnhem en dat hij - mede gezien het fictieve strafrestant waarmee hij thans van doen heeft - graag overgeplaatst wenst te worden naar een andere inrichting.

Klager kan zich niet vinden in de stelling van de Minister dat hij zijn draai wel zou hebben gevonden in de p.i. Arnhem. Dat hij regelmatig bezoek zou ontvangen en er zich geen conflicten met betrekking tot hem hebben afgespeeld, doet daaraan niet af. De stelling dat klager niet zonder meer in een willekeurige gevangenis plaatsbaar is, is wat klager betreft erg kort door de bocht. Bij eerdere overplaatsingen is immers gebleken dat er diverse inrichtingen zijn waar klager geplaatst zou kunnen worden. Hij krijgt de indruk dat eerder sprake is van onwil om de mogelijkheid van een overplaatsing te onderzoeken, dan dat sprake is van onmacht omdat klagers veiligheid in andere inrichtingen niet gegarandeerd zou kunnen worden. De beslissing van de Minister geeft aanleiding te veronderstellen dat sprake is geweest van vooringenomenheid met betrekking tot zijn verzoek. Kennelijk is niet onderzocht of het mogelijk is dat klager wordt geplaatst in één van de inrichtingen die hij als voorkeur heeft opgegeven. De bestreden beslissing is dan ook niet met voldoende zorgvuldigheid tot stand gekomen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing - samengevat - als volgt toegelicht.

Aan de afwijzende beslissing is het volgende vooraf gegaan. Klager is bij besluit van 28 november 2018 op eigen verzoek vanwege bezoektechnische redenen overgeplaatst vanuit de p.i. Leeuwarden naar de p.i. Arnhem. Klager heeft niet onderbouwd waarom hij zijn draai niet zou kunnen vinden in de p.i. Arnhem. Dit blijkt ook uit niets. Andere zwaarwegende argumenten zijn niet aangevoerd in het overplaatsingsverzoek. In de bestreden beslissing staat inderdaad vermeld dat klager niet zonder meer in een willekeurige gevangenis te plaatsen is. Klagers casemanager heeft bij het GRIP navraag gedaan of bezwaar bestaat tegen een overplaatsing naar de gevangenis van de locatie de Schie, de p.i. Nieuwegein, de locatie Esserheem of de p.i. Lelystad. Het GRIP heeft op 1 mei 2019 geantwoord dat in alle genoemde inrichtingen nog steeds veel meer gedetineerden uit de verschillende kampen van de zogenaamde “mocro-maffia” zitten dan in de p.i. Arnhem. Ook is via het OM informatie uit zittingen naar voren gekomen waardoor klager en enkele medeverdachten mogelijke meer risico lopen. De vervoerstatus van klager is op verzoek van het OM opgeschaald naar “”BOT”. Er bestaat dus, kortom, geen mogelijkheid klager veilig door te plaatsen. Het vorenstaande betekent dat de mogelijkheid van een overplaatsing is onderzocht en de veiligheid van klager in het geding is bij een overplaatsing naar één van de vier verzochte inrichtingen. Nu zwaarwegende argumenten voor een overplaatsing ontbreken en er geen mogelijkheid is klager veilig te plaatsen in één van de vier verzochte inrichtingen, kan de beslissing tot afwijzing van het verzoek niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.         De beoordeling

4.1.      Uit klagers schriftelijke verzoek tot overplaatsing van 23 april 2019 volgt dat klager heeft verzocht om een overplaatsing naar de gevangenis van de locatie de Schie, de p.i. Nieuwegein, de locatie Esserheem of de p.i. Lelystad, omdat hij zijn draai binnen de p.i. Arnhem niet heeft kunnen vinden.

4.2.      De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Klager heeft slechts aangevoerd dat hij zijn draai niet kan vinden in de p.i. Arnhem. Dit blijkt echter geenszins uit de stukken. Door en namens klager zijn ook overigens geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden moeten leiden tot toewijzing van het verzoek. Daarbij volgt uit het selectieadvies van de directeur van de p.i. Arnhem van 3 mei 2019 dat het GRIP op 1 mei 2019 is gevraagd advies uit te brengen ten aanzien van het overplaatsingsverzoek. Kort gezegd heeft het GRIP bezwaar tegen (wederom) een overplaatsing van betrokkene, omdat in de genoemde inrichtingen steeds meer gedetineerden uit de verschillende ‘mocro-kampen’ verblijven er geen mogelijkheid bestaat klager, wiens zaak wordt gekoppeld aan de zogenoemde mocro-maffia, veilig door te plaatsen. De Minister mocht in redelijkheid uitgaan van voornoemde informatie van het GRIP. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 4 september 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven