Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4076/GV, 5 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:05-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/4076/GV

betreft: [klager]            datum: 5 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.P. Slewe, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 24 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

In de overwegingen van de Minister komt een aantal evidente onjuistheden voor. Op grond daarvan dient het beroep gegrond te worden verklaard en de beslissing te worden vernietigd. Klager verbleef van medio 2013 tot 20 juni 2018 onafgebroken bij zijn gezin in Thailand. De stelling dat hij na zijn veroordeling is vertrokken naar Thailand om daar een nieuw bestaan op te bouwen, is dus apert onjuist. In oktober 2013 is aan klager medegedeeld dat hij als verdachte is aangemerkt binnen een Nederlands politieonderzoek, hij internationaal gesignaleerd stond en hem werd verzocht vanuit Thailand naar Nederland te komen om te worden aangehouden en gehoord. Hij heeft er toen voor gekozen bij zijn gezin in Thailand te blijven gedurende de verdere strafprocedure en heeft zijn raadsman uitdrukkelijk gemachtigd hem ter zitting te verdedigen. De Minister verwijt klager dat klager zich ten tijde van de strafzaak in eerste aanleg voortdurend heeft onttrokken aan een verhoor. Wat daarvan ook zij, als klager zou zijn verhoord in Nederland, zou hij op advies van zijn raadsman een beroep hebben gedaan op zijn zwijgrecht. Op 20 juli 2016 is vonnis gewezen en is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden en tot betaling van een schadevergoeding van € 105.497,24. De rechtbank vond het evenwel niet nodig de gevangenneming van klager te bevelen. Tegen dit vonnis is op 1 augustus 2016 namens klager hoger beroep ingesteld. In maart 2017 zijn klager en zijn Thaise vriendin uit elkaar gegaan. Klager had gezondheidsproblemen en leefde door de Nederlandse strafprocedure voortdurend in onzekerheid. Op basis daarvan heeft hij de beslissing genomen terug te keren naar Nederland. Hij wist dat hij internationaal gesignaleerd stond en zou worden aangehouden. Op 19 juni 2018 is klager aangehouden op Schiphol en in verzekering gesteld. Op 25 juni 2018 heeft het Hof Den Haag de gevangenneming bevolen en sindsdien is de voorlopige hechtenis telkens verlengd.

De Minister stelt dat klager vluchtgevaarlijk is, onder meer omdat hij in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van de rechtbank en vervolgens naar Thailand is vertrokken om daar een ander bestaan op te bouwen. Pas op 25 juni 2018 is klager volgens de Minister teruggekeerd. Deze stelling is apart onjuist, nu klager vanaf juni 2010 tot 19 juni 2018 in Thailand heeft gewoond en niet op 25 juni 2018, maar op 19 juni 2018 is teruggekeerd naar Nederland. Volgens klager is de vrees voor vluchtgevaar ongegrond. De valse identiteitspapieren waarop de Minister doelt, zijn een drietal valse rijbewijzen die waren bedoeld om in Thailand ‘onder de radar’ te blijven. Dat is thans niet meer aan de orde, omdat klager in Nederland verblijft. Bovendien waren het slechte vervalsingen die in Nederland niet bruikbaar zijn. De Minister ziet over het hoofd dat de lopende strafzaak juist een van de hoofdredenen is geweest om terug te keren naar Nederland. Klager wil schoon schip maken. Bovendien verblijft klager sinds 19 juni 2018 in preventieve hechtenis en is zijn fictieve v.i.-datum vastgesteld op 8 juni 2020. Klager heeft meer dan een jaar in een gesloten inrichting gezeten en komt nu in aanmerking voor vrijheden. Indien hij niet zal terugkeren van een verblijf buiten de inrichting, gooit hij zijn eigen glazen in. Bovendien is hij van plan zich na detentie weer in Nederland te vestigen. Het is voor klager van groot belang aanwezig te zijn bij de inhoudelijke behandeling van zijn hoger beroep, omdat de afwezigheid bij de zittingen van de rechtbank in eerste aanleg niet in zijn voordeel heeft gewerkt. De inhoudelijke behandeling vindt op zijn vroegst plaats in 2020. Dit mag niet aan klager worden tegengeworpen. Tot slot benadrukt klager dat het vonnis nog niet onherroepelijk is. Op grond daarvan is de stelling dat nog een schadevergoedingsmaatregel openstaat, prematuur en in strijd met de onschuldpresumptie. De Minister leunt te zwaar op het advies van het OM en het oordeel van het hof. De positieve adviezen van de vrijhedencommissie, de politie en de reclassering dienen zwaarder te wegen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Anders dan namens klager is aangevoerd, acht het hof gevaar voor ontvluchting wel aanwezig. In redelijkheid heeft de Minister, alle adviezen afwegend, kunnen oordelen dat dit gestelde gevaar zich tegen het verlenen van verlof verzet.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Er is geen sprake van een onherroepelijke strafzaak. Op 25 juni 2018 heeft het hof de gevangenneming bevolen, waarbij het hof heeft overwogen dat er ernstige bezwaren zijn tegen verdachte en dat sprake is van ernstig vluchtgevaar. Daarbij achtte het hof van belang dat klager zich ten tijde van de strafzaak in eerste aanleg voortdurend heeft onttrokken aan verhoor en voorts dat hij in juni 2018 op Schiphol is aangehouden, zonder dat hij van zijn komst mededeling aan de Nederlandse justitiële autoriteiten had gedaan. Bovendien had hij in zijn bagage diverse valse identiteitsbewijzen en een valse bankpas, waardoor hij wordt verdacht van nieuwe strafbare feiten. Het hof heeft dat ook meegenomen in de beslissing tot gevangenneming. Daarbij is meegewogen dat klager heeft verklaard in Thailand van deze documenten gebruik te hebben gemaakt om zijn identiteit te onthullen en zich onttrekken aan de autoriteiten. De advocaat-generaal acht het derhalve zeer onwenselijk dat klager enige vorm van vrijheden krijgt.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

De reclassering heeft geen bezwaren tegen regimaire vrijheden en heeft geen bijzondere voorwaarden geadviseerd. Ook zijn geen gedragsinterventies geïndiceerd.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een niet-onherroepelijke gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek, wegens witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is bepaald op 8 juni 2020.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

De beroepscommissie stelt vast dat klager gedurende diens strafzaak in eerste aanleg in Thailand heeft verbleven. Klager wist van het strafrechtelijk onderzoek en heeft ervoor gekozen ondanks een internationale signalering en een verzoek om naar Nederland te komen, in Thailand te blijven. In Thailand wilde klager naar eigen zeggen zich met valse documenten onttrekken aan (toezicht door) de autoriteiten. In juni 2018 is hij op Schiphol aangehouden. Ook zijn valse identiteitspapieren aangetroffen in klagers koffer. Sinds juni 2018 verblijft klager in door het gerechtshof Den Haag bevolen voorlopige hechtenis.

Voornoemde omstandigheden vormen een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen, ondanks de positieve adviezen van de vrijhedencommissie en de reclassering, een afwijzing van klagers verlofaanvraag. De Minister heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat het vluchtgevaar – mede in het licht van een mogelijk te betalen substantiële schadevergoeding – aan verlofverlening in de weg staat. Daarom kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 5 september 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven