Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4079/GB, 3 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:03-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4079/GB

Betreft:            [klager]            datum:3 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P. Plasman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht of de locatie De Schie te Rotterdam afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 19 januari 2012 gedetineerd. Hij verblijft sinds 3 april 2019 in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de p.i. Vught.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers primaire verzoek ziet op plaatsing in de gevangenis van de p.i. Dordrecht. Zijn subsidiaire verzoek ziet op plaatsing in de BPG-afdeling van de locatie De Schie. De Minister heeft niet beslist op het subsidiaire verzoek. In het selectieadvies staat dat klager tot op heden goed omgaat met spanningen en conflicten. Als hij in de regio Rotterdam wordt geplaatst, kan hij vaker bezoek ontvangen van zijn familie en vrienden. De Minister gaat voorbij aan de mogelijkheid om klager op een wachtlijst te plaatsen voor de BPG-afdeling van de locatie De Schie.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Uitplaatsing uit het BPG-regime is nog niet aan de orde. Klager heeft eerst in beroep aangegeven dat hij (subsidiair) overgeplaatst wil worden naar de BPG-afdeling van de locatie De Schie. Daar is echter geen ruimte beschikbaar.

4.         De beoordeling

4.1.      Ten aanzien van klagers (primaire) verzoek tot plaatsing in een reguliere gevangenis, overweegt de beroepscommissie als volgt.

Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele of beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

Klager verblijft inmiddels enkele maanden in de BPG-afdeling van de p.i. Vught. Hij is daarvoor al meermaals in en uit verschillende BPG-afdelingen geplaatst. Het verblijf in een regulier regime blijkt vooralsnog telkens onhoudbaar. De beslissing om klager, ondanks zijn huidige goede gedrag in de BPG-afdeling, op dit moment nog niet terug te plaatsen in een regulier regime, kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.2.      Ten aanzien van klagers (subsidiaire) verzoek tot overplaatsing naar de BPG-afdeling van de locatie De Schie, overweegt de beroepscommissie als volgt.

De Minister stelt met juistheid dat dit verzoek eerst in beroep wordt gedaan. In het inleidende verzoek wordt gevraagd om overplaatsing naar een p.i. in Dordrecht dan wel in Rotterdam. Reeds hierom kon de Minister in de bestreden beslissing niet ingaan op een verzoek tot overplaatsing naar de BPG-afdeling van een p.i. in Rotterdam. In zijn verweer is verweerder hier evenwel alsnog op ingegaan en heeft naar voren gebracht dat deze afdeling geen capaciteit heeft. De beroepscommissie overweegt in verband met dit subsidiaire verzoek voorts dat klager stelt bezoekproblemen te ervaren, maar dat hij deze niet, dan wel onvoldoende, heeft onderbouwd of toegelicht. Klager heeft slechts aangevoerd dat de lange reistijd ervoor zorgt dat het voor zijn vriendin en familie problematisch is om hem regelmatig te bezoeken. Bij gebrek aan enige verdere onderbouwing, kan het standpunt van de Minister ook ten aanzien van het subsidiaire verzoek niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.3.      Gelet op het voorgaande, zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 3 september 2019.        

            secretaris         voorzitter

Naar boven