Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4346/GB, 16 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:16-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4346/GB

Betreft:            [klager]            datum: 16 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Lochs, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 26 juli 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.)) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 27 maart 2017 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting Alphen te Alphen aan den Rijn.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Voor zover de bestreden beslissing vermeldt dat een locatieverbod ‘opgelegd’ moet worden moet worden opgemerkt dat er in ieder geval geen rechterlijk locatieverbod geldt. Het is dan ook niet geheel duidelijk op welk opgelegd locatieverbod wordt gedoeld. Wat daar ook van zij, de voorwaarde dat klager zich gedurende de detentiefaseringsperiode in het geheel niet in de gemeente Den Haag mag begeven is (te) verstrekkend, nu klagers familie in Den Haag woont en klager geen ander adres heeft waar hij zijn verlof kan doorbrengen. De wens van het slachtoffer om niet met klager in contact te komen, kan op minder ingrijpende wijze worden gerealiseerd. Subsidiair is van belang dat het beoogde verlofadres nog net in de gemeente Den Haag ligt, maar in feite praktisch op de grens met de gemeen Rijswijk. Ook wanneer wordt vastgehouden aan het gebiedsverbod voor de gemeente Den Haag, kan worden bepaald dat een uitzondering geldt voor de straat waarin het verlofadres is gelegen, al dan niet in combinatie met een toegestane loop-/toegangsroute die klager kan gebruiken om de woning te bereiken.

De Minister gaat eraan voorbij dat het negatieve advies van de reclassering samenhangt met het feit dat het beoogde verlofadres binnen het verboden gebied is gelegen. Dat het verlofadres om andere redenen niet geschikt is, blijkt niet uit de stukken. De politie heeft het verlofadres juist geschikt geacht en zij heeft daarbij ook aandacht besteed aan het feit dat slachtoffer en medeverdachte niet in de buurt van het verlofadres wonen en het risico van een ongewenste confrontatie ‘zeer laag’ is. De bestreden beslissing geeft onvoldoende blijk van een individuele belangenafweging, althans is onvoldoende gemotiveerd c.q. onbegrijpelijk.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De reclassering heeft op 31 mei 2019 bericht dat het door klager aangedragen verlofadres ongeschikt is, nu het locatiegebod en –verbod niet uitvoerbaar zijn. Het beoogde verlofadres bevindt zich binnen het verboden gebied van het locatieverbod dat klager opgelegd heeft gekregen. Hierdoor is afdoende bescherming van het slachtoffer niet uitvoerbaar is. De Minister mag uitgaan van de juistheid van de adviezen die de reclassering opstelt.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en

-           die zijn gepromoveerd.

4.2.      Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen gedetineerden ook voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking komen, als de selectiefunctionaris akkoord is gegaan met een voorstel voor deelname aan een penitentiair programma. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.

4.3.      Het verzoek tot deelname aan een gestapeld traject is afgewezen vanwege het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres. Klager beoogt zijn weekendverloven door te brengen in Den Haag.

4.4.      Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren wegens mensenhandel, seksuele uitbuiting en ontucht met een minderjarige.

4.5.      Het Informatiepunt Detentieverloop heeft contact opgenomen met het slachtoffer in klagers strafzaak. Zij heeft de wens uitgesproken dat aan klager een contactverbod en een locatieverbod voor Den Haag wordt opgelegd. De reclassering heeft, in overleg met de casemanager, het voorgenomen verlofadres niet geschikt geacht, nu het locatieverbod met politieopvolging niet haalbaar is, waardoor afdoende bescherming van het slachtoffer niet mogelijk. De beroepscommissie is van oordeel dat het belang van het slachtoffer, ondanks het positieve advies van het politie en mede in het licht van de aard en de ernst van de feiten waarvoor klager is veroordeeld, zich thans verzet tegen het verlenen van vrijheden op het door klager aangedragen verlofadres. De afwijzing van het verzoek wegens het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres kan derhalve niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 16 september 2019.

           secretaris         voorzitter

Naar boven