Nummer: R-19/4276/GB
Betreft: [klager] datum: 16 september 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.J.M. Kruizinga, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 16 juli 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de het Justitieel Complex (JC) Zaanstad afgewezen.
2. De feiten
Klager is sinds 23 april 2019 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Er zijn wel degelijk problemen geweest met medegedetineerden. Zo is klager recent aangevallen, waarop zijn belager in de isoleercel is geplaatst. Het feit dat de inrichting hier niets over schrijft in het (overigens positieve) selectieadvies, maakt de dreiging niet minder reëel. Daarnaast is niet te volgen hoe gesteld wordt dat een overplaatsing geen significant reisverschil oplevert voor de moeder van klager. Zijn moeder woont in Amsterdam-Oost. Een ritje naar het JC Zaanstad duurt zo’n 25 minuten. De reis naar de p.i. Alphen kost haar zeker 45 minuten en is daarmee bijna twee keer zo ver. Een dergelijk voordeel in reistijd zou overigens ook voor andere bezoekers, waaronder klagers raadsman, gelden. Bovendien hebben zowel het Openbaar Ministerie (OM) als de directeur geen bezwaar tegen een overplaatsing. De afwijzing van het verzoek tot overplaatsing is om bovenstaande redenen dan ook onbegrijpelijk.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is preventief ingesloten voor het arrondissementsparket Den Haag. Op basis hiervan is de plaatsing in het h.v.b. van de p.i. Alphen een juiste beslissing geweest. De reistijd voor klagers bezoekers bedraagt 45 minuten, hetgeen redelijk en billijk genoemd kan worden. Daarbij is, zo blijkt uit de bezoekerslijst, klager niet verstoken van bezoek. De stelling van klagers raadsman met betrekking tot de dreigende sfeer in de inrichting is voorgelegd aan de directeur van de p.i. Alphen. De directeur heeft te kennen gegeven dat er geen documentatie kan worden gevonden over een eventuele aanval van een medegedetineerde. Er kan absoluut niet gesproken worden over bedreiging of (het toebrengen van) letsel vanuit de afdeling. De positieve adviezen van de directeur van de p.i. Alphen en het OM vormen grond om van de huidige regelgeving af te wijken.
4. De beoordeling
4.1. Klager heeft, zo blijkt uit zijn motivatiebrief, verzocht om overplaatsing naar het h.v.b. van het JC Zaanstad, omdat hij zich in de p.i. Alphen niet op zijn gemak voelt en de sfeer erg dreigend is. Daarbij is het JC Zaanstad beter te bereiken voor zijn alleenstaande moeder.
4.2. Klager is conform artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing preventief gehecht in het h.v.b van de p.i. Alphen in verband met een strafvervolging in het arrondissement Den Haag. Tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen vindt preventieve hechtenis plaats in de nabijheid van het parket en de rechterlijke instantie waar de strafvervolging plaatsvindt. Van bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake. Hierbij neemt zij in aanmerking dat - blijkens het in het dossier gevoegde bezoekersoverzicht - klager periodiek bezoek ontvangt van zijn familie en vrienden/kennissen. De namens klager aangevoerde problemen voor zijn raadsman en bezoekers om hem in de p.i. Alphen te bezoeken zijn onvoldoende zwaarwegend om te kunnen leiden tot een gegrond beroep. De stelling dat klagers veiligheid in het geding is, is onvoldoende onderbouwd en vindt geen steun in het dossier. Van andere bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot toewijzing van het verzoek is evenmin gebleken. De bestreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 16 september 2019.
secretaris voorzitter