Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3900/GB, 13 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:13-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/3900/GB

Betreft:            [klager]            datum: 13 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.W. Verweij, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 23 mei 2019 genomen beslissing van de Minister, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sinds 26 februari 2016 gedetineerd. Hij verbleef in de p.i. Achterhoek te Zutphen. Op 15 april 2019 is hij overgeplaatst naar de p.i. Ter Apel, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt. Klagers einddatum is vastgesteld op 23 februari 2028.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager heeft bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning, zodat de argumenten van de Minister met betrekking tot zijn plaatsing in de p.i. Ter Apel niet valide zijn. De IND heeft nog niet beslist op klagers bezwaar. Daarnaast heeft klager nog een jarenlange gevangenisstraf voor de boeg zodat voorbereiding van de terugkeer naar zijn land van herkomst überhaupt nog lang niet aan de orde zijn. Klagers overplaatsing naar de p.i. Ter Apel is prematuur. Er is geen wettelijke regeling die zich verzet tegen terugplaatsing van verzoeker naar de p.i. Achterhoek. Het is voor klagers kinderen niet mogelijk om hun vader te bezoeken in de p.i. Ter Apel. De reisafstand is hiervoor te groot en de moeder, met wie klager geen relatie meer heeft, is niet bereid de kinderen wekelijks naar Ter Apel te brengen, nog afgezien van het feit dat de reiskosten ook niet door haar kunnen worden opgebracht. Om die reden is sprake van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Nu een zorgvuldige belangenafweging ontbreekt is de beslissing van de Minister onvoldoende gemotiveerd. Namens klager wordt verzocht om toekenning van een vergoeding van de kosten van de rechtsbijstand.

3.2.      De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Door de IND is vastgesteld - en bevestigd in de beslissing van 6 juni 2019 op klagers bezwaar - dat klager geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat klager op grond van artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) en artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 is geselecteerd voor de overplaatsing naar de p.i. Ter Apel die is aangewezen voor opvang van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. De uitvoering van dit beleid weegt zwaarder dan eventuele problemen met betrekking tot de reisafstand van klagers bezoek. Bezoekproblemen zijn inherent aan het ondergaan van detentie en vormen, behalve bij bijzondere omstandigheden, geen selectiecriterium.

Uit het beroepschrift wordt niet duidelijk, althans is niet schriftelijk onderbouwd, dat klagers bezoek niet tot reizen in staat zou zijn. Uit de bezoekerslijst van klager blijkt dat hij op 4 mei 2019 bezoek heeft ontvangen van zijn kinderen, zijn broer en zijn zus. Klager ontvangt weliswaar niet zo vaak bezoek als hij zou willen, maar hij is niet verstoken van bezoek. Daarnaast is in de bestreden beslissing aangegeven dat klager de mogelijkheid heeft een verzoek in te dienen op grond van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting om bijvoorbeeld bezoek te kunnen ontvangen in een andere inrichting.

4.         De beoordeling

4.1.      De gevangenis van de p.i. Ter Apel is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau, tevens zijnde een inrichting die, gelet op het bepaalde in artikel 20b, eerste lid, van de Regeling, is aangewezen voor de opvang van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Dit zijn gedetineerden die geen rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben en ten aanzien van wie voorlopige hechtenis ingevolge een bevel van gevangenneming of gevangenhouding, een vrijheidsstraf of een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer wordt gelegd.

4.2.      Blijkens de inlichtingen van de Minister heeft klager na de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf geen rechtmatig verblijf in Nederland. Gelet daarop komt klager in beginsel in aanmerking voor plaatsing in een inrichting bestemd voor de opneming van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Plaatsing van een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling in een andere inrichting dan in een daarvoor bestemde inrichting is niet uitgesloten doch daartoe wordt slechts overgegaan indien sprake is van uitzonderlijke feiten of omstandigheden. Als reden voor afwijking wordt in klagers geval - als meest zwaarwegende grond - aangevoerd dat sprake is van bezoekproblemen. De beroepscommissie overweegt in dit verband dat zij zich, gelet op klagers thans bepaalde einddatum op 23 februari 2028, realiseert dat klager nog een lang strafrestant heeft. Evenwel acht de beroepscommissie thans de enkele, niet schriftelijk onderbouwde, stelling dat de voormalige partner van klager niet in staat en niet bereid is zijn kinderen (wekelijks) naar Ter Apel te brengen onvoldoende om dergelijke uitzonderlijke feiten en omstandigheden aan te nemen dan wel een schending van het bepaalde in artikel 8 EVRM aan te nemen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat klager blijkens het selectieadvies van de p.i. Achterhoek van 4 april 2019 vijf broers en twee zussen heeft, met wie hij een goede band heeft. Niet, althans onvoldoende, is onderbouwd dat zij geen rol kunnen spelen bij het bezoeken van klager door zijn kinderen. Daarnaast is gebleken dat een broer en zus hem, met zijn kinderen, ook daadwerkelijk hebben bezocht in de p.i. Ter Apel. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede, en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsman, merkt de beroepscommissie op dat de Pbw de mogelijkheid voor een vergoeding van proceskosten en/of kosten van de rechtsbijstand niet kent. 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 13 september 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven