Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3882/GV, 4 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:04-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3882/GV

betreft: [klager]            datum: 4 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 28 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman mr. H. Sytema om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager wil het algemeen verlof doorbrengen bij zijn gezin, in het bijzonder zijn pasgeboren dochter. In de bestreden beslissing is klagers plaatsing op de lijst Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (GVM-lijst) meegewogen. Die plaatsing komt echter voort uit een andere, nog niet onherroepelijke, veroordeling wegens misdrijven met een terroristisch oogmerk en klagers eerdere verblijf op de Terroristenafdeling. Van een daadwerkelijk risico is dus geen sprake. Bovendien is klager sinds 16 juli 2019 niet langer op de GVM-lijst geplaatst. Daarnaast heeft de reclassering het recidiverisico en het risico op geweldsrecidive als laag ingeschat. De Minister heeft hieraan ten onrechte geen aandacht besteed. Voorts gaat de Minister er ten onrechte vanuit dat de einddatum van klagers detentie niet vaststaat. Aangezien eerst op 1 juli 2019 een cassatieberoep is ingesteld, is het niet aannemelijk dat dit voor de einddatum van klagers detentie op 25 februari 2020 is afgerond, te meer nu de advocaat-generaal en de Hoge Raad zaken van medeverdachten gelijktijdig plegen te behandelen. Ook de grootte van het dossier en de gemiddelde doorlooptijden bij de Hoge Raad maken dat de uitspraak pas na afloop van klagers detentieperiode zal plaatshebben.

Ten aanzien van de terrorismezaak geldt dat klagers voorlopige hechtenis van september 2015 tot december 2018 is geschorst. Zowel de rechtbank als het gerechtshof hebben herhaaldelijk bepaald dat klager de uitkomst van zijn strafzaak in vrijheid mag afwachten. Tegen deze achtergrond ligt het voor de hand te starten met detentiefasering en het verlenen van vrijheden. Ook is om die reden geen sprake van een gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. De schorsing van de voorlopige hechtenis en de recent aan klager verleende strafonderbreking hebben niet tot maatschappelijke onrust geleid. Evenmin is gebleken van onbetrouwbaarheid bij het nakomen van afspraken. Dat klager de afspraken nakomt, blijkt uit het reclasseringsadvies van 26 februari 2019, zijn penitentiair dossier en de recent aan hem verleende strafonderbreking. Het is onjuist dat klager tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis een strafbaar feit heeft gepleegd. Mocht de Minister doelen op het plegen van een terroristisch misdrijf, dan geldt dat klager hiervoor nog niet onherroepelijk is veroordeeld en dat voor het delict waarvoor klager nu is gedetineerd, het bevel tot gevangenhouding op dat moment was opgeheven. Anders dan het reclasseringsadvies, is het advies van het Openbaar Ministerie niet met recente informatie onderbouwd. Ten slotte laat klager de laatste jaren zien dat hij zeer gemotiveerd is een delictvrije toekomst op te bouwen. Dit wordt onderschreven door de politie, de reclassering en het inrichtingspersoneel. Indien de beroepscommissie beslist tot afwijzing van de verlofaanvraag of tot aanhouding van de behandeling van het beroep, verzoekt klager hem aan te duiden op welk vlak bezwaren worden gezien. Dan kan hij trachten daaraan tegemoet te komen of daarover met justitie in gesprek gaan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Blijkens de toelichting op artikel 14, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) impliceert het bepaalde in het eerste lid, onder b dat een gedetineerde niet verwikkeld mag zijn in gerechtelijke procedures op grond waarvan de oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen verschuiven. Hieraan wordt in klagers geval niet voldaan. Klager is in de terrorismezaak nog niet onherroepelijk veroordeeld. Zelfs indien bij de Hoge Raad de lange procedure wordt gevolgd, zal de einddatum van zijn detentie nog kunnen verschuiven. Klager is geplaatst op de GVM-lijst met een verhoogd risicoprofiel, vanwege zijn veroordeling voor terroristische misdrijven. Hij heeft deze misdrijven gepleegd tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis voor de zaak waarvoor hij nu is gedetineerd. Voor deze feiten is hij in hoger beroep veroordeeld. Er is daarom sprake van een recidiverisico en een risico op maatschappelijke onrust. Op grond van het voorgaande prevaleert het algemeen belang van de orde, rust en veiligheid in de samenleving en ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft bezwaar tegen het verlenen van algemeen verlof. Klager is geplaatst op de GVM-lijst met een verhoogd risicoprofiel. Gelet op de veroordeling ter zake van het plegen van terroristische misdrijven vormt klager een verhoogd risico voor de maatschappij. Het is aannemelijk dat klager na de huidige straf een volgende, lange gevangenisstraf zal dienen te ondergaan. Indien klager in beide zaken aaneengesloten zou zijn gedetineerd, zou sprake zijn van een strafrestant van ruim zeven jaar en zou hij op dit moment niet voor algemeen verlof in aanmerking komen. De Hoge Raad zal voor de einddatum van klagers detentie uitspraak doen, nu de termijn waarbinnen een cassatieschriftuur moet worden ingediend, inmiddels is gaan lopen. Het is daarom te vroeg om in het kader van de voorbereiding op klagers terugkeer in de maatschappij algemeen verlof te verlenen. Aangezien strafonderbreking is bedoeld om gedetineerden in staat te stellen een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer bij te wonen, maakt het feit dat aan klager reeds strafonderbreking is verleend, het voorgaande niet anders. Mocht een algemeen verlof toch worden toegekend, wordt geadviseerd een locatiegebod, een contactverbod met de medeverdachten en een mediaverbod aan het verlof te verbinden.

De vrijhedencommissie heeft in overeenstemming met het advies van de advocaat-generaal negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 27 maanden met aftrek, wegens zware mishandeling van zijn minderjarige dochter met de dood tot gevolg. Voorts is hij in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en drie maanden, wegens – kort gezegd – deelname aan een organisatie die als oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven en (het medeplegen van) opruiing tot terroristische misdrijven, meermalen gepleegd. Tegen dit arrest heeft klager een cassatieberoep ingesteld. De fictieve einddatum van zijn detentie is – volgens zijn registratiekaart – bepaald op 25 februari 2020.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Klager verzoekt om algemeen verlof teneinde met zijn familie het Suikerfeest te vieren.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

De Minister heeft het verzoek om algemeen verlof onder meer afgewezen, omdat de einddatum van klager detentie onvoldoende vaststaat. Uit de toelichting bij artikel 14 van de Regeling volgt dat een gedetineerde, om in aanmerking te kunnen komen voor algemeen verlof, niet verwikkeld mag zijn in gerechtelijke procedures op grond waarvan de oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen verschuiven. Vaststaat dat klager tegen het arrest van 25 mei 2018 van het gerechtshof Den Haag een cassatieberoep heeft ingesteld en dat op 1 juli 2019 een cassatieschriftuur is ingediend. Aan dit enkele feit echter kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de Hoge Raad nog voorafgaand aan de einddatum van klagers detentie uitspraak zal doen. Het OM heeft in dit verband opgemerkt dat de kans groot is dat het cassatieberoep pas na de detentieperiode wordt afgedaan. Uit het hiervoor genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag volgt bovendien dat het hof onvoldoende termen aanwezig acht om de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Dat betekent dat klager na afloop van zijn huidige detentieperiode op 25 februari 2020 onder voorwaarden en in afwachting van de beslissing in cassatie in vrijheid zal worden gesteld. Het is daarom – op dit moment – niet aannemelijk dat de einddatum vanwege de door klager ingestelde cassatie zal verschuiven. Het argument van de Minister dat de einddatum van klagers detentie onvoldoende vaststaat, kan de afwijzing van klagers verlofaanvraag niet dragen.

Uit de stukken kan worden opgemaakt dat klager in 2014 tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in een eerdere zaak vanwege de verdenking van terroristische misdrijven is aangehouden. Op 16 januari 2019 is hij in verband met deze verdenking op de GVM-lijst geplaatst, waarbij een verhoogd risicoprofiel is toegekend.

Uit de stukken volgt echter ook dat de voorlopige hechtenis voor deze laatste zaak met ingang van 22 september 2015 onder voorwaarden is geschorst. Deze schorsing is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gehandhaafd en is tot op heden van kracht. Het hof heeft hierbij opgemerkt dat klager zich gedurende een periode van tweeëneenhalf jaar aan alle schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Het hof ziet onvoldoende aanleiding voor het beknotten van het recht van klager een (eventuele) cassatieprocedure in vrijheid af te wachten. De reclassering geeft in haar advies van 26 februari 2019 eveneens te kennen dat klager zich tijdens deze periode altijd aan de afspraken heeft gehouden en dat een op initiatief van klager ontvangen begeleiding van de reclassering en een hulpverleningstraject succesvol zijn afgerond. Het recidiverisico, het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden en het risico op letselschade worden als laag ingeschat. In de inrichting is klager van onbesproken gedrag en volgt hij verschillende opleidingen. Ook het feit dat van 19 april 2019 tot en met 22 april 2019 aan hem strafonderbreking is verleend, die zonder problemen is verlopen, spreekt in zijn voordeel.

Tegen de achtergrond van het voorgaande heeft de Minister het (vermeende) recidiverisico en het risico op maatschappelijke onrust onvoldoende gemotiveerd. Vanwege dit motiveringsgebrek zal het beroep gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de Minister zal worden opgedragen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 4 september 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven