Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4614/GV, 6 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:06-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/4614/GV

betreft: [Klager]           datum: 6 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Janse, namens […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 30 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De Minister heeft de bestreden beslissing onbevoegd genomen. Klager verzoekt om incidenteel verlof zodat hij het huwelijk van zijn broer kan bijwonen. Dit is een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Een huwelijk is een bijzondere omstandigheid, omdat dit een eenmalige gebeurtenis is. In verband met de cultuur van klager en zijn familie zal zijn afwezigheid bij het huwelijk als een schande worden gezien. Klager heeft een hechte band met zijn broer en zal tijdens het huwelijk een belangrijke rol innemen. Het is emotioneel belastend als klager het huwelijk niet kan bijwonen. Zowel de vrijhedencommissie als het multidisciplinair overleg (mdo) hebben positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, vanwege klagers goede gedrag in de inrichting. Klager is een first offender en zelfmelder, zodat van vluchtgevaar geen sprake is.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Op grond van artikel 32 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) is de directeur bevoegd op onderhavige verlofaanvraag te beslissen. Alle op de verlofaanvraag uitgebrachte adviezen zijn positief en klager behoort niet tot een bijzondere categorie als bedoeld in het tweede lid van artikel 32 van de Regeling. Daarom zal de directeur alsnog een beslissing nemen op klagers verzoek om incidenteel verlof die de beslissing van de Minister van 30 augustus 2019 zal vervangen. Mocht de Minister beslissingsbevoegd zijn, dan geldt dat het bijwonen van een huwelijk niet kan worden aangemerkt als noodzakelijk in de zin van de Regeling. De afwijzing van het verzoek om incidenteel verlof is daarom op juiste gronden genomen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie en het multidisciplinair overleg (mdo) van de penitentiaire inrichting Lelystad hebben positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

Op 5 september 2019 heeft de directeur alsnog beslist op klagers verzoek en dit afgewezen. De beroepscommissie heeft die beslissing op 6 september 2019 ontvangen.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 21 maanden, wegens overtreding van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De einddatum van klagers detentie is op dit moment bepaald op 13 november 2020.

Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.

Klager verzoekt om incidenteel verlof zodat hij de bruiloft van zijn broer kan bijwonen. Op grond van artikel 2 van de Regeling beslist de directeur namens de Minister op een dergelijke verlofaanvraag. Uit de toelichting op dit artikel volgt dat de beslissing omtrent een verlofaanvraag zoveel mogelijk op inrichtingsniveau genomen dient te worden, maar dat ook in gevallen waarin de directeur bevoegd is om te beslissen de Minister in individuele gevallen de beslissing altijd aan zich kan houden. Dit betekent dat de directeur een van de Minister afgeleide bevoegdheid heeft. De Minister heeft daarom niet onbevoegd beslist op klagers verlofaanvraag.

De beroepscommissie begrijpt dat klager bij de bruiloft van zijn broer aanwezig wil zijn. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het bijwonen van een bruiloft echter niet worden aangemerkt als noodzakelijk zoals bedoeld in de Regeling. Ondanks de positieve adviezen van de vrijhedencommissie en het mdo, kan de beslissing van de Minister daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 6 september 2019.

          secretaris         voorzitter

 

Naar boven