Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3616/GB, 30 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/3616/GB

Betreft:            [klager]            datum: 30 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.G. Koopman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 26 april 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 15 januari 2018 gedetineerd. Hij verblijft in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager is het niet eens met de inhoud van de bestreden beslissing. Het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) is niet deugdelijk gemotiveerd en onvoldoende onderbouwd met reële stukken uit het strafdossier. Het is onjuist dat de strafzaak tot veel commotie heeft geleid in het criminele milieu en een gevaar voor sancties vanuit de familie van het slachtoffer bestaat, nu uit het strafdossier blijkt dat het slachtoffer geen aangifte heeft gedaan en er geen letsel is geconstateerd. Klager ontkent de beschuldigingen en kan dus ook geen verantwoordelijkheid nemen of openheid van zaken geven. Daar komt bij dat de strafzaak nog in hoger beroep behandeld dient te worden. Klager verzoekt de bestreden beslissing te vernietigen en de Minister op te dragen alsnog te beslissen dat klager geplaatst zal worden in een b.b.i.

3.2.      De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

De Minister mag uitgaan van wat het OM adviseert en heeft geen invloed op de inhoud van een advies. De Minister verwijst naar de inhoud van de bestreden beslissing. Een gedetineerde kan op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) in een b.b.i. geplaatst worden mits (onder andere) sprake is van een beperkt vlucht- maatschappelijk risico. Het OM heeft op 7 januari 2019 negatief geadviseerd met betrekking tot klagers plaatsing in een b.b.i. Klager is veroordeeld voor een feit dat veel commotie heeft veroorzaakt in het criminele milieu en een grote impact heeft gehad op de maatschappij. Er bestaat een gevaar voor sancties vanuit de familie van het slachtoffer. Verlof zal tot gevaarzetting kunnen leiden, maar bovenal tot onrust. Klager heeft geen openheid van zaken gegeven en neemt geen verantwoordelijkheid. De politie heeft eveneens negatief geadviseerd. De Minister heeft op grond van beide negatieve adviezen beslist tot afwijzing van klagers verzoek.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2.      De beroepscommissie overweegt dat uit de inlichtingen van de Minister volgt dat klager door de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens een gewelddadige woningoverval op een bejaarde vrouw, waarbij een groot geldbedrag is weggenomen. Het OM, de politie en de vrijhedencommissie van het JC Zaanstad hebben negatief geadviseerd over klagers plaatsing in een b.b.i., gelet op het feit dat het gepleegde delict veel commotie heeft veroorzaakt in het criminele milieu en een grote impact heeft gehad op de maatschappij. Daarnaast volgt uit informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt dat klager lid is van No Surrender, wat mogelijk ook een rol heeft gespeeld bij het gepleegde delict. Klagers plaatsing in een b.b.i. zal tot gevaarzetting kunnen leiden en maatschappelijke onrust veroorzaken. Er is voor klager een gevaar voor sancties vanuit de familie van het slachtoffer. Op grond van het voorgaande concludeert de beroepscommissie dat klager niet voldoet aan de eisen voor plaatsing in een b.b.i. omdat geen sprake is van een verwaarloosbaar (beperkt) vlucht- of maatschappelijk risico. Daarbij komt dat klagers strafzaak niet onherroepelijk is, zodat niet gesteld kan worden dat sprake is van een strafrestant van maximaal achttien maanden, en hij ook om die reden niet aan de eisen voor plaatsing in een b.b.i. voldoet. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 30 augustus 2019.

           secretaris         voorzitter

 

Naar boven