Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3286/GA, 2 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3286/GA

betreft: [Klager]           datum: 2 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel, gericht tegen een uitspraak van 28 maart 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de p.i. Ter Apel, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 augustus 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, is klagers raadsman, mr. H.G. Koopman, gehoord. Namens de directie is mevrouw mr. […], beleidsmedewerker en juridisch adviseur bij de p.i. Ter Apel, gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van negen dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel in verband met de betrokkenheid van klager bij een vechtpartij met een medegedetineerde (Ta-2018-000453).

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beklag is gegrond verklaard, omdat niet is bewezen dat klager de vechtpartij is begonnen. Wie een vechtpartij start, doet evenwel niet ter zake. Niet alleen degene die een vechtpartij begint, kan worden gestraft. Het beklag is dan ook op verkeerde gronden gegrond verklaard. Er vinden in gevangenissen geregeld vechtpartijen tussen gedetineerden plaats waarvan de toedracht onduidelijk is. Personeelsleden nemen niet altijd waar wie een gevecht is begonnen. Ongeacht wie de vechtpartij is begonnen, klager heeft daarin een rol gespeeld. Uit de overgelegde verslagen blijkt immers duidelijk dat is waargenomen dat klager de betreffende medegedetineerde behoorlijk heeft geraakt en dat de medegedetineerde zich enkel heeft verweerd. Bovendien had klager geen (zichtbare) verwondingen en had de medegedetineerde verwondingen aan zijn hoofd. Klager heeft ter zitting van de beklagrechter een verklaring van een (andere) medegedetineerde ingebracht. Met dergelijke verklaringen dient terughoudend te worden omgegaan, omdat uit het schrijven altijd kan worden herleid welke gedetineerde de verklaring heeft afgelegd. Enkel het weghalen van de naam is onvoldoende om dat te voorkomen. Klager heeft tijdens het horen door de directeur gezegd dat een gedetineerde kan bevestigen dat klager als eerste zou zijn geslagen. De directeur heeft de betreffende gedetineerde gehoord en er is een verklaring opgesteld. Die was echter onvoldoende om tot een ander oordeel te komen, nu deze aan hetgeen reeds was onderzocht, niet afdeed. De inhoud van de verklaring – ‘other man push Hulio with hand in head and they start wrestle’ – is bovendien onvoldoende om aan te nemen dat de medegedetineerde de eerste klap heeft uitgedeeld. Met een hand in het gezicht duwen is immers iets anders dan slaan. Er is in de onderhavige zaak grondig en volledig onderzoek verricht. Personeelsleden hebben duidelijk waargenomen dat klager op de medegedetineerde insloeg en dat deze zich aan het verdedigen was. De onduidelijkheid over wie de vechtpartij is begonnen doet daar niet aan af.  

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft niet als eerste geslagen; hij heeft gehandeld uit zelfverdediging. De vechtpartij heeft plaatsgevonden in een kleine ruimte. Klager kon geen kant op, zodat hij geen andere uitweg zag dan terug te slaan en zich te verdedigen. Dat wordt ondersteund door twee schriftelijke verklaringen, van een medegedetineerde en van de kerkhulp. Het feit dat een ontlastende verklaring bij de directeur bekend was en door de directeur bewust onder de pet is gehouden, is schokkend en in strijd met de fundamentele regels van een behoorlijke procesorde. Dit belemmert de waarheidsvinding is. Indien de directeur over ontlastende verklaringen beschikt, moet hij deze – al dan niet geanonimiseerd – inbrengen. Het standpunt dat het er niet toe zou doen wie de vechtpartij is begonnen, is onbegrijpelijk, nu dat bij zelfverdediging, noodweer of noodweerexces essentieel is. De directeur stelt dat de vechtpartij eenzijdig was en dat de tegenpartij zich niet heeft verweerd. Verklaringen die dat ondersteunen, ontbreken.

3.         De beoordeling

Vaststaat dat klager betrokken is geweest bij een vechtpartij met een medegedetineerde in de kerk na afloop van de kerkdienst. Klager stelt zich op het standpunt dat hij niet als eerste geslagen heeft en zichzelf slechts heeft verdedigd. De beroepscommissie stelt voorop dat het feit dat niet exact kan worden vastgesteld wie de vechtpartij is begonnen en welke rol klager daarbij heeft gehad, niet afdoet aan het gegeven dat hij bij die vechtpartij betrokken is geweest en fysiek geweld tegen een medegedetineerde heeft toegepast. Daarbij komt dat het aanwezige personeel heeft waargenomen dat klager de medegedetineerde ‘behoorlijk raakte, waardoor hij tot bloedens toe gewond was aan zijn hoofd’ en dat klager op die medegedetineerde ‘aan het inslaan was’. Ook heeft het aanwezige personeel waargenomen dat de medegedetineerde zich aan het verdedigen, dan wel zich aan het verweren was. Verder is uit de inlichtingen van de directeur gebleken dat de medegedetineerde gewond was aan zijn hoofd, terwijl klager geen zichtbare verwondingen had. De beroepscommissie acht het standpunt van klager dat hij slechts uit zelfverdediging heeft gehandeld op basis van het voorgaande niet aannemelijk geworden. Zij zal het beroep, gelet op het voorgaande, gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag voor de door de beklagrechter aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te ontvallen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 2 september 2019.

 secretaris         voorzitter

 

Naar boven