Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3922/GB, 20 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:20-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/3922/GB

Betreft:            […]      datum: 20 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 5 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en besist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 28 april 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De vrijhedencommissie en de reclassering hebben positief geadviseerd op klagers verzoek, met toepassing van enkele bijzondere voorwaarden. Klager is bereid zich aan deze voorwaarden te houden. Hij is welkom op het verlofadres, waarmee de politie akkoord is en waarbij elektronische controle mogelijk is. In het advies van het Openbaar Ministerie (OM) wordt vooruitgelopen op nieuwe wetgeving, waarbij detentiefasering bij voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.)-waardige straffen niet zonder meer mogelijk zou zijn. Dat mag in deze zaak echter geen rol spelen. De huidige wet biedt expliciet de mogelijkheid tot deelname aan een p.p. bij een v.i.-waardige straf. Uit het vonnis van de rechtbank blijkt dat sprake was van een noodweersituatie, omdat het slachtoffer met een vuurwapen in zijn broeksband op klager kwam aflopen. De rechtbank is alleen van oordeel dat de grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Dat maakt dat de slachtofferbelangen anders gewogen moeten worden. Tijdens eerdere vrijheden heeft klager zonder rijbewijs gereden. Daarom is hij destijds teruggeplaatst vanuit een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.). Zijn gedrag in de inrichting is goed. Daarom is hij op 21 mei 2019 gepromoveerd. Hij ziet niet in waarom aanmelding bij een forensische polikliniek en intake of diagnostiek aldaar niet tijdens zijn p.p. kan plaatsvinden, conform de bijzondere voorwaarde zoals de reclassering die heeft opgesteld.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het OM heeft negatief geadviseerd, vanwege het recidiverisico en de ernst van het delict. Uit het selectieadvies blijkt dat klager in 2019 zowel binnen als buiten de inrichting meermaals verkeerd gedrag heeft getoond. De reclassering schat klagers recidiverisico en het risico op letsel als hoog in.

Klagers detentieverloop verzet zich tegen deelname aan een p.p. De einddatum van zijn detentie is bepaald op 20 mei 2020. Hij heeft dus nog voldoende tijd om op een verantwoorde manier terug te keren in de maatschappij. Hij moet eerst binnen de inrichting bewijzen dat hij zich houdt aan de afspraken. De nieuwe wetgeving heeft geen rol gespeeld in de bestreden beslissing.

4.         De beoordeling

4.1.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2.      Artikel 7, derde lid, van de Pm luidt:

4Bij zijn beslissing om een gedetineerde in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan een penitentiair programma betrekt de selectiefunctionaris in ieder geval de volgende aspecten:

a. de aard, zwaarte en achtergronden van het gepleegde delict;
b. het huidige detentieverloop, waaronder het gedrag van de gedetineerde, het  nakomen van afspraken door de gedetineerde en diens gemotiveerdheid;
c. het gevaar voor recidive;
d. de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn de met de grotere vrijheden gepaard gaande verantwoordelijkheid te kunnen dragen;
e. een aanvaardbaar verblijfadres;
f. de geschiktheid van de gedetineerde voor een penitentiair programma;
g. de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling.

4.3.      Klager is veroordeeld voor een zeer ernstig delict, namelijk doodslag. De reclassering heeft het recidiverisico en het risico op letsel recent nog als hoog ingeschat. Tijdens zijn verblijf in de z.b.b.i. heeft klager zich meermalen niet aan de regels gehouden. Hij is daarom op 15 februari 2019 teruggeplaatst in de gevangenis. Hoewel klagers gedrag in de inrichting de afgelopen maanden goed is, kan de manier waarop hij recent is omgegaan met vrijheden, redelijkerwijs een rol spelen bij de beoordeling of hij in aanmerking komt voor deelname aan een p.p., dat vergaande vrijheden met zich brengt.

4.4.      Gelet op de omstandigheden als beschreven onder 4.3. en gelet op artikel 7, derde lid, onder a., b., c. en d., kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 20 augustus 2019.      

      secretaris         voorzitter

Naar boven