Nummer: R-19/3844/GB
Betreft: […] datum: 15 augustus 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Polderman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sinds 5 juli 2017 gedetineerd. Hij verbleef in het kader van zijn ISD-traject in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Heiloo. Op 6 februari 2019 is hij in het PPC van de p.i. Vught geplaatst. Op 22 maart 2019 is hij in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein geplaatst. Op 18 juni 2016 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad, waar hij op dit moment verblijft.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers belangen zijn onvoldoende meegewogen. De beslissing heeft grote gevolgen voor zijn behandeltraject. Hij ontkent op de hoogte te zijn geweest van de inhoud van het pakje shag. Hij heeft dit in goed vertrouwen meegenomen voor een medepatiënt. Verzocht wordt aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft diverse kansen gehad. Volgens de kliniek had hij moeten weten dat hij geen goederen mocht aannemen of ruilen. Klager heeft zich tijdens de opname voor andere zaken dan de behandeldoelen ingezet. De kliniek vond het voortzetten van de behandeling zinloos.
4. De beoordeling
4.1. Klager is tijdens zijn ISD-traject teruggeplaatst van een extramurale plaatsing bij de FPA Heiloo naar het PPC van de p.i. Vught, omdat doorbehandelen de kliniek zinloos leek.
4.2. Het is bij een plaatsing in een kliniek van cruciaal belang dat de kliniek mogelijkheden ziet tot behandeling. De kliniek heeft duidelijk gemaakt geen mogelijkheden meer te zien, omdat de behandeling vastliep, klagers gedrag niet veranderde en hij meermaals de regels overtrad. Het oordeel van de kliniek is dus niet gebaseerd op één incident.
4.3. Nu de kliniek duidelijk heeft gemaakt dat en waarom zij behandeling niet meer zinvol vond, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dus ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 15 augustus 2019.
secretaris voorzitter