Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3741/TB, 20 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:20-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3741/TB

betreft: [klager]            datum: 20 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 13 mei 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft verweerder in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M. de Reus om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot observatieplaatsing in het Pieter Baan Centrum (PBC) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 26 februari 2016 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege die de periode van 4 jaar niet te boven zal gaan (gemaximeerde tbs). Klager is in juli 2016 geplaatst in FPC De Kijvelanden. Klager heeft op 22 november 2018 verzocht om overplaatsing naar FPC Van der Hoeven Kliniek, locatie De Voorde. Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 20 december 2018 afgewezen. Het daartegen door klager ingediende beroep is bij RSJ 19 juni 2019, R-19/2584/TB ongegrond verklaard.

Klager heeft op 26 april 2019 verzocht om een tijdelijke plaatsing in het PBC, welk verzoek bij besluit van 13 mei 2019 is afgewezen.

3.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. 

De bestreden beslissing is onvoldoende zorgvuldig gemotiveerd. Klager kan zich niet verenigen met het door De Kijvelanden ingenomen standpunt dat klager slechts bij gebruik van medicatie op een adequate wijze zou kunnen functioneren. Klagers gemaximeerde tbs zal in maart 2020 eindigen en daarom wil klager door middel van de verzochte kortdurende plaatsing in het PBC onderzocht hebben of hij ook zonder medicamenteuze ondersteuning adequaat kan functioneren. 

Klager wenst zijn beroep mondeling toe te lichten.

Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. 

De bestreden beslissing is zorgvuldig genomen op basis van bij De Kijvelanden ingewonnen informatie. Deze instelling ondersteunt klagers overplaatsingsverzoek niet.

Medicamenteuze behandeling van klager is volgens De Kijvelanden noodzakelijk om manische decompensatie, met onvermijdelijk fysiek agressieve incidenten tot gevolg, te voorkomen. De noodzaak is in 2016 en 2019 bevestigd door een onafhankelijke psychiater. Een periode waarin wordt uitgeprobeerd hoe klager functioneert zonder medicatie is volgens De Kijvelanden alleen maar contraproductief en zal klagers resocialisatie niet ten goede komen. Gelet op klagers gemaximeerde tbs wordt een vlot verloop van dit traject van groot belang geacht.

Zoals in de bestreden beslissing vermeld is het van groot belang dat binnen De Kijvelanden stappen kunnen worden gezet richting het einde van de gemaximeerde tbs om te komen tot een voor alle partijen zo verantwoord mogelijke terugkeer van klager in de maatschappij.

4.         De beoordeling

Klager heeft aangegeven het beroep mondeling te willen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu enige onderbouwing daarvoor ontbreekt. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Bij de beslissing op het verzoek van een ter beschikking gestelde om een observatieplaatsing als bedoeld in artikel 6.5 van de Wet forensische zorg (Wfz) dient verweerder op grond van artikel 6.2 van de Wfz in zijn overwegingen te betrekken:

a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
b) de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt, en
c) de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

Volgens artikel 6.5, eerste lid, Wfz kan tot observatieplaatsing worden beslist, indien het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist teneinde te bezien of een overplaatsing met het oog op de veiligheid nodig is.

Volgens artikel 6.5, tweede lid, Wfz kan tot observatieplaatsing worden beslist, indien

de behandeling van de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking dit eist teneinde te bezien of een overplaatsing met het oog op een andere behandeling nodig is.

Verweerder heeft naar het oordeel van de beroepscommissie bij de bestreden beslissing in redelijkheid in aanmerking mogen nemen dat De Kijvelanden klagers tijdelijke overplaatsingsverzoek niet ondersteunt op de behandelinhoudelijke grond dat medicamenteuze behandeling van klager noodzakelijk was en nog steeds is. Het tijdelijk plaatsen in het PBC teneinde uit te proberen of klager zonder medicamenteuze behandeling adequaat kan functioneren komt voort uit het feit dat klager het niet eens is met de door De Kijvelanden ingezette zogenoemde a-dwangbehandeling. Daaraan gehoor geven zal volgens De Kijvelanden leiden tot vertraging van klagers behandeling die - mede gelet op hetgeen in RSJ 19 juni 2019, R-19/2584/TB aan de orde is geweest - is gericht op voldoende stabilisatie om op verantwoorde wijze de gewenste vervolgstappen in klagers behandeling te kunnen nemen, zoals het zoeken naar een geschikte vervolgvoorziening die voorziet in een verblijf wanneer de tbs-maatregel zal zijn beëindigd en waar klager krachtens een Bopz-machtiging langdurig zal kunnen verblijven en zorg ontvangen.

Klager staan rechtsmiddelen ter beschikking tegen het besluit tot het toepassen van dwangbehandeling en het voortzetten daarvan en hij heeft daarvan ook gebruikgemaakt.

Zo heeft klager destijds beroep ingediend tegen de beslissing van 12 februari 2018 van het hoofd van De Kijvelanden tot het starten van a-dwangbehandeling, welk beroep bij RSJ 6 juni 2018, R-88, ongegrond is verklaard. Klager heeft laatstelijk beroep ingediend tegen de ongegrondverklaring door de beklagcommissie van zijn beklag betreffende de beslissing van het hoofd van De Kijvelanden van 8 april 2019 tot voorzetting van de a-dwangbehandeling, welk beroep op de zitting van de beroepscommissie van 12 september 2019 zal worden behandeld.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de bestreden beslissing niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 20 augustus 2019.         

            secretaris                                 voorzitter                   

Naar boven