Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3694/GV, 14 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:14-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3694/GV

betreft: [klager]            datum: 14 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.R. de Kok, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 8 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De weigeringsgronden van artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) zijn ten onrechte aan de afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof ten grondslag gelegd. Klager herkent zich niet in de omschrijving van de vrijhedencommissie ten aanzien van zijn gedrag in de inrichting. Hij houdt zich aan de in de inrichting geldende regels en is niet disciplinair gestraft. Aangezien klager veel hinder ondervindt van de wijze waarop in de inrichting met zijn beperking – klager is aangewezen op een rolstoel –wordt omgegaan, heeft hij uit frustratie zo nu en dan een woordenwisseling met zijn behandelaars van de medische afdeling. Dat betekent echter niet dat sprake is van ontoelaatbaar gedrag van klager, nu slechts een verschil van inzicht bestaat over zijn medische behandeling. Evenmin impliceert het feit dat klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) is herroepen, dat hij onbetrouwbaar is gebleken met betrekking tot het nakomen van afspraken. Klagers v.i. is jaren geleden herroepen. Daartoe is niet beslist, omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager is onvoldoende betrouwbaar met betrekking tot het nakomen van afspraken. Blijkens het advies van de vrijhedencommissie is klager meermaals op zijn grensoverschrijdende gedrag in de inrichting aangesproken. Op 18 februari 2019 is aan klager een disciplinaire straf opgelegd, vanwege psychische bedreiging van het inrichtingspersoneel. Op 2 maart 2019 is klager een rapport aangezegd, wegens belediging van het personeel. Klagers ontwrichtende, provocerende gedrag in de locatie Roermond vormde aanleiding hem naar het Justitieel Complex Zaanstand over te plaatsen. Uit het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2018 inzake de herroeping van klagers v.i. komt naar voren dat hij niet, althans slechts op zijn voorwaarden, aan de reclassering zijn medewerking wil verlenen. Klager geeft nog steeds geen openheid van zaken en houdt zich niet aan de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden. Tegen deze achtergrond is er geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof. De afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager onbetrouwbaar is met betrekking tot het nakomen van afspraken. Er is sprake van verbale agressie ten aanzien van personeel. Klager veroorzaakt op de afdeling een negatieve sfeer, heeft geen inzicht in zijn eigen gedrag en houdt onvoldoende rekening met medegedetineerden. Op

15 maart 2019 is hij naar het basisprogramma gedegradeerd en intern naar een andere afdeling overgeplaatst.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager is gedetineerd in verband met een gevangenisstraf van zeven jaren en tien maanden, wegens diefstal met geweld tegen personen, poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, waarvan de v.i. is herroepen. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 30 april 2020.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individueel belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klager verzoekt om algemeen verlof teneinde zijn familie te bezoeken. De herroeping van klagers v.i. en zijn gedrag in de inrichting vormen evenwel een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen, ondanks het (wat algemeen geformuleerde) positieve advies van de advocaat-generaal, een afwijzing van zijn verlofaanvraag. Op 8 februari 2018 is klagers v.i. herroepen, (onder meer) omdat hij geen openheid van zaken geeft en zich niet aan de aan de v.i. verbonden bijzondere voorwaarden houdt. Bij beslissing van 19 september 2018 is hij geselecteerd voor plaatsing in het gevangenisregime van het Justitieel Complex Zaanstad, vanwege een verstoorde behandelrelatie met de medische dienst en zijn dwingende en provocerende – en voor de afdeling ontwrichtende – gedrag jegens medegedetineerden. Tijdens zijn huidige verblijf in het Justitieel Complex Zaanstad laat klager vergelijkbaar gedrag zien, in die zin dat hij de sfeer op de afdeling negatief beïnvloedt, onvoldoende rekening houdt met medegedetineerden en geen inzicht in zijn eigen gedrag heeft. Ook is sprake van (psychische) bedreiging van het personeel. Om die reden is klager op 18 februari 2019 respectievelijk 3 maart 2019 rapport aangezegd.

Gezien hetgeen hiervoor is overwogen kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 14 augustus 2019.

           secretaris         voorzitter

Naar boven