Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2450/GA, 21 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:21-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/2450/GA

betreft: [klager]            datum: 21 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.J. Serrarens namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 12 december 2018 van de beklagcommissie bij het Justitieel Complex Zaanstad, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw mr. J.J. Serrarens om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld

Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel ingaande op 19 oktober 2018 (ZS-JC-2018-236).

De beklagcommissie heeft geen tegemoetkoming toegekend aan klager ondanks gegrondverklaring wegens vormverzuim van het beklag en niet expliciet inhoudelijk uitspraak gedaan op het beklag c.q. het beklag impliciet inhoudelijk ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en van de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ter zitting van de beklagcommissie is uitvoerig betoogd dat het rapport van 19 oktober 2018 niet op waarheid berust. Aan de beklagcommissie is verzocht om de p.i.w.-er B. die het rapport van 19 oktober 2018 heeft opgesteld ter zitting te horen.

De beklagcommissie is daar niet op ingegaan. Klager ontkent met klem dat hij gedreigd heeft B. iets aan te zullen doen. Hetgeen hij in het Papiaments tegen haar gezegd zou hebben op 19 oktober 2018 heeft hij niet gezegd en was ook geen Papiaments. Verzocht wordt om klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, ter zitting te horen.

.De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Terecht is geen tegemoetkoming toegekend aan klager aangezien de klacht om formele redenen gegrond is verklaard. Klager heeft zich immers wel strafwaardig gedragen met zijn opruiend gedrag en verbale agressie naar het personeel. Dit wordt niet getolereerd. Klager ontkent in beroep dat hij gedreigd heeft B. iets aan te zullen doen. Benadrukt wordt dat het rapport naar waarheid is opgemaakt door beëdigd personeel.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van de raadsvrouw om klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, ter zitting te horen af.

De beroepscommissie maakt uit het beroep op dat dit gericht is tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming met betrekking tot de gegrondverklaring van het beklag in verband met vormverzuim en tegen de impliciete ongegrondverklaring c.q. het niet geven van een expliciet inhoudelijk oordeel met betrekking tot het beklag. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen zelf de zaak alsnog inhoudelijk beoordelen.

Uit de stukken maakt de beroepscommissie op dat de betreffende disciplinaire straf niet enkel op grond van de door klager betwiste uitspraak ‘B. miamerto’ aan klager is opgelegd. De beroepscommissie heeft kennisgenomen van de informatie in het dossier over het gedrag van klager in de onderhavige kwestie. Bij de stukken bevindt zich een uitvoerig naar waarheid opgemaakt verslag daarover. Uit dat verslag volgt dat klager tegen een personeelslid heeft gezegd dat klager de regels bepaalde, de baas was en dat klager zich daarbij ‘breed heeft gemaakt’. De volgende dag maakte klager op het personeelslid een opgefokte indruk en probeerde klager telkens oogcontact met het personeelslid te maken. Op de luchtplaats heeft een medegedetineerde een collega van het personeelslid aangesproken en meegedeeld dat klager gezegd had dat hij het personeelslid zou vermoorden en/of verminken. Medegedetineerden gaven voorts aan dat klager geprobeerd heeft hen op te stoken.

De beroepscommissie acht bovengenoemde gang van zaken voldoende aannemelijk geworden. In dit licht gezien is de beroepscommissie van oordeel dat de oplegging van een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Zij zal derhalve het beklag alsnog inhoudelijk ongegrond verklaren.

Gelet op het bovenstaande kan de beroepscommissie zich verenigen met het oordeel van de beklagcommissie om klager ter zake van de wegens vormverzuim gegrond verklaarde klacht geen tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het niet toekennen van een tegemoetkoming met betrekking tot de gegrondverklaring van het beklag in verband met vormverzuim ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie. Inhoudelijk verklaart zij het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 21 augustus 2019.             

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven